wien geen enkel ander verschijnsel werd waargenomen dan verdikking van den nervus ulnaris en klauwhand.

De gevolgtrekkingen die uit het bovenstaande gemaakt kunnen worden, zijn in het ongunstigste geval de volgende: 1°. In het bloedserum van sommige lijders aan lepra, onverschillig aan welken vorm der ziekte deze lijden, komen stoffen voor, die in staat zijn, met waterige uittreksels uit lepreus weefsel (antigeen), complement te binden. Deze stoffen noemen we voorloopig lepraantistoffen, zonder daarmede omtrent hun aard iets

te willen beslissen.

2°. In het bloedserum van andere lijders aan iederen vorm van lepra is het voorkomen dezer stoffen slechts waarschijnlijk.

3°. In het bloedserum van nog andere lijders aan lepra tuberosa en maculo-anaesthetica kunnen zoodanige stoffen niet worden aangetoond.

Voortgezet onderzoek van een zoo groot mogelijk aantal lijders aan lepra, in iederen vorm der ziekte, zal het eerst mogelijk maken het goede recht van bovenstaande gevolgtrekkingen te bewijzen. Voorloopig zou als praktisch resultaat uit de medegedeelde onderzoekingen mogen worden afgeleid, dat een positieve complementbindingsreactie in verdachte gevallen een steun is voor de diagnose van lepra, een negatieve echter in geen enkel opzicht iets bewijst. Voor nadere bijzonderheden wordt naar de achterstaande tabellen verwezen.

Staat.