richting. Hij vond in de Pontijnsche moerassen 5 personen, die, ofschoon zij onder zeer armoedige omstandigheden leefden en niet de minste voorzorgen ter malaria-beschutting namen, absoluut immuun voor de ziekte waren. Het serum van deze vijf personen nu spoot Celli in bij een proefpersoon, waarna hij dezen tertiana-bloed injicieerde. Het resultaat was, dat bij dezen proefpersoon de ziekte niet alleen uitbrak, doch tevens, dat de incubatie-tijd door de preventieve serum-injectie niet eens verlengd werd. Ook Celli trekt hieruit de conclusie, dat specifieke anti-lichamen bij de malaria-immuniteit geen rol kunnen spelen.
M. i. zijn echter noch de gevolgtrekkingen van Ziemann, noch die van Celli te rechtvaardigen. Immers de malaria is bij uitstek die infectieziekte, waarbij de immuniteit jaren noodig heeft voor hare ontwikkeling, m.a. w. zij ontstaat blijkbaar zeer geleidelijk, schrede voor schrede, in het verloop van jaren. Van een intensieve werking der eventueel aanwezige parasitolysinen op het malaria-virus kan dus reeds a priori geen sprake zijn. Integendeel, alle gegevens wijzen er juist op, dat in het lichaam van den zieke de virulentie van het virus slechts zeer langzaam en geleidelijk verzwakt, zonder dat deze degeneratie zich daarom direct morphologisch waarneembaar behoeft te maken. Het is toch een bekend feit, dat bij vele pathogene micro-organismen beginnende degeneratie zich niet uit in morphologische veranderingen, maar in gewijzigde biologische eigenschappen (gestoorde voortplanting en verminderde toxinen-productie). In analogie met dezen algemeen bekenden regel ben ik dan ook geneigd, in die gevallen, waarin zich soms in het bloed van malaria-lijders vele schizonten bevinden zonder dat het tot koortsaanvallen komt, zooals in de gevallen van Baelde, Ziemann en Fischer, ter verklaring van dit feit aan te nemen verzwakking van het virus, zich alleen biologisch uitende en wel door verzwakte toxinen-productie. Ziemann neemt in deze gevallen gif-immuniteit aan. Als morpholo-