door zwartwaterkoorts verrast worden. Bovendien komen gevallen van febris biliosa haemoglobinurica voor, waarin de parasieten vóór den aanval niettegenstaande het meest zorgvuldige onderzoek niet te vinden zijn. (Murri, Koch, Ziemann, Nocht). Het bloedonderzoek tijdens den febris biliosa haemoglobinurica-aanval op parasieten heeft, zooals bekend, weinig of geen waarde, daar de parasieten, zelfs wanneer in grooten getale aanwezig, bij de destructie der roode bloedlichaampjes eveneens te gronde gaan.
Waar Nissle in zijn hypothese ter verklaring der oorzaak van de zwartwaterkoorts verband zocht tusschen deze ziekte en de malaria-immuniteit, slaat hij m.i. de plank nog niet zoo geheel mis, als Plehn wel wil doen voorkomen. Ook mij is, toen ik mij met de beschikbare litteratuur over dit onderwerp ging bezighouden, dit verband in hooge mate opgevallen en daarom heb ik het dan ook betreurd, dat Nissle's beschouwingen hierin zich niet verder uitstrekten dan tot den samenhang tusschen den acuten malaria-aanval en den zwartwaterkoorts-aanval, omdat zijn argumentatie daardoor veel in kracht verliest. Voor ik evenwel overga tot het ontvouwen der motieven, die mij tot deze opvatting brengen, wil ik eerst met een enkel woord het een en ander, voor den lezer wellicht reeds bekende, doch tot goed begrip van het geheel noodzakelijke omtrent 'malaria-immuniteit mededeelen.
Afgezien van aangeboren immuniteit, die, wanneer zij ooit voorkomt, wel hoogst zeldzaam zal zijn, speelt de verworven immuniteit bij malaria een groote rol, vooral ten opzichte dier inboorlingen, die, vrij wel van elke geneeskundige hulp verstoken, in hun strijd tegen de ziekte alleen op hunne lichaams-verweermiddelen aangewezen zijn. Volgens Koch's zeer uitvoerige onderzoekingen, op Java en vooral in DuitschNieuw-Guinea gedaan, ontwikkelt zich in malaria-streken na 3—4 jaar een onmiskenbare graad van immuniteit, niet alleen bij de kinderen der inboorlingen, doch ook bij ge-