dien toestand, waarbij een persoon malaria-parasieten in zijn bloed herbergt, zonder dat hij hiervan eenig nadeel ondervindt, zonder dat zich bij hem deze infectie klinisch openbaart door het optreden van koortsaanvallen, anaemie, milt- en leverzwelling. Meestal vindt men dezen toestand slechts bij personen, die onder chinine-prophylaxis staan of bij hen, die beschikken over malaria-immunteit (resistentie). Zeer waarschijnlijk is het, dat de parasieten bij deze personen in zulk een weinig virulenten toestand verkeeren, dat zij niet in staat zijn, den waard op eenige wijze te benadeelen.
Plehn echter is van meening, dat zij in dezen toestand wel degelijk hun waard anaemiseeren. Hoewel in principe Plehn hierin gelijk heeft, dat elke parasiet het lichaam een bepaald quantum liaemoglobine onttrekt, is deze verloren hoeveelheid te gering, om zich klinisch merkbaar te maken. Toch kan men deze personen niet als gezonden aanmerken. Immers, houdt de prophylaxis op, of is het lichaam van den relatief
immunen aan een schadelijk agens (afkoeling, oververmoeidheid, enz.) blootgesteld, dan volgt onmiddellijk ongestoorde vermeerdering (schizogonie) van het plasmodiutn, de virulentie neemt gaandeweg toe en een acute koortsaanval volgt.
Een heel ander begrip vormt de chronische malaria. Hierbij manifesteert zich de infectie door herhaaldelijk optredende koortsaanvallen (recidieven). De waard is hier ook klinisch ziek, bij hem bestaat een bepaalde graad van anaemie, meestal bestaat miltzwelling en in vele gevallen ook leverzwelling. Volgt geen spoedige en energische chnunetherapie, dan ontwikkelt zich bij den chronischen malarialijder langzamerhand het beeld der cachexie. Het verschil tusschen latente malaria en chronische malaria is dus alleen gelegen op klinisch gebied.
Ziemann ziet de oorzaak der zwartwaterkoorts hierin, dat zich autohaemolysinen in het bloed zouden bevinden, en wel op grond van het feit, dat de haemoglobinunsche aanval zich in enkele gevallen telkens herhaalt (soms twee maal