Den volgenden morgen mislukte mij het inbrengen van een Nélaton, en toen ik daarna een metalen catheter probeerde, schoof deze langs eene ruwe zelfstandigheid heen, in de blaas. De urine liep langs en door den catheter af, en bij het bekende krassen bij het inbrengen liet de diagnose „steen" geen twijfel.

Toen de catheter werd uitgehaald, traden weder hevige tenesmi op, en tegelijk met het te voorschijn komen van de prolaps, (die te voren zeer gemakkelijk gereponeerd was), puilde het periphere gedeelte van den steen uit de sterk verwijde urethramonding uit. De steen was grijswit van kleur, zijn uiteinde rond, en ongeveer 1 cM. in doorsnede.

Ik besloot eene poging te doen tot verwijdering van den calculus. Nadat eene gewone distractie door middel van een koorntang was mislukt, werd chloroformnarcose gegeven. De pink van de linkerhand kon toen zeer gemakkelijk in de urethra worden gebracht, en werd daarna langs den steen, die tamelijk glad van oppervlak was, zonder eenigen weerstand tot in de blaas voortgeschoven.

Bimanueel kon ik nu ligging, vorm en grootte van den steen vrij nauwkeurig bepalen. Hij bevond zich voor een gedeelte van ± 2 cM. lang in de urethra, en voor het verdere, naar schatting 5 cM. lang, in de blaas. Het blaasgedeelte was 2 a 3 maal zoo groot in dwarse doorsnede als het urethrale deel. Het geheel had dus den vorm van een peer.

De overgang van dunner tot dikker gedeelte had tamelijk geleidelijk plaats, zoodat het moeielijk was, precies te zeggen, waar het urethrale deel overging in het vesicale.

Het bleek mij thans zeker onmogelijk, den steen per distractionem te verwijderen. Daarom werd op geleide van den pink een kleine koorntang ingebracht, bij gebrek aan een meer doelmatig instrument. Na mij zoo goed mogelijk overtuigd te hebben, dat geen slijmvlies tusschen tang en steen was geklemd, verbrijzelde ik den calculus, van beneden af beginnend, gemakkelijk in 4 keeren. Daarna kon ik de