weinig beteekenend traurrta op de externe afdeeling van collega de Jong. Spoedig daarop, toen hij koorts en diarrhee bleek te hebben, werd de man naar collega van Hengel overgeplaatst. De patiënt had onregelmatige temperatuursverhooging en leed aan slijmige diarrhee, die wij in het Laboratorium herhaaldelijk op amoeben met negatief resultaat hebben onderzocht. Na een verblijf van bijna 3 weken overleed bij.
Bij de sectie vond ik een belangrijke verandering van den dikken darm, waarvan ik U het volledige praeparaat, volgens Kaiserling behandeld, kan vertoonen. Het sterkst zal U de verandering bij coecum en flexurasigmoidea-rectum treffen, waar het gansche slijmvlies in een gezwollen, zeer grof korrelige, geelgroene massa is veranderd en de submucosa en muscularis verdikt zijn. In deze gedeelten ziet gij ook grootere en kleinere zweren, wier randen niet ondermijnd zijn. In de overige gedeelten is het slijmvlies gezwollen, hyperaemisch, of tot een fibrineus beslag veranderd. Hier en daar zijn sterk gezwollen follikels.
Het zal U opvallen, dat ook een gedeelte van den dunnen darm veranderd is, en behalve zwelling der follikels in het distale gedeelte ook een fijnkorrelige nekrose vertoont.
Uit den dikken darm werd door middel van gelatineplaten de Shigabacil rein gekweekt; uit een groot aantal verdachte koloniën werden op Endopiaten streepculturen aangelegd, waarvan een aantal uit dysenteriebacillen bleek te bestaan.
Het mikroskopische onderzoek bevestigde in zoover het bacteriologische onderzoek, dat in sneden van den dikken darm geen amoeben werden aangetroffen.
Het spreekt van zelf, dat met het vaststellen van deze enkele feiten het onderzoek van de bacillaire dysenterie geenszins is afgesloten. Intusschen zijn wij er thans zeker van, dat ook de „echte" dysenteriebacil in Nederlandsch-