met onze drie „Sliiga" stammen; zij vallen onmiddellijk in liet oog, daar de buisjes 1 en 6 een fel roode, in plaats van een violette vloeistof bevatten.
Ter vergelijking laat ik U eenige in het Laboratorium gekweekte pseudodysenteriestammen zien. Behalve de buisjes 1 en 6 vindt gij nu ook in alle gevallen buisje 3 (manniet) veranderd, terwijl ook door enkelen meer samengestelde koolhydraten zijn omgezet.
Thans een enkel woord over de herkomst van onze Shiga stammen.
Twee stammen werden gekweekt uit de ontlasting van twee Klingaleezen, Moenosami en Moetaloe, die op den zelfden dag (5 Oct.) van dezelfde talaksonderneming naar het hospitaal der Deli Maatschappij weder gezonden. Aan collega van Hengel dank ik de volgende inlichtingen.
De eene patiënt deelde mede, sinds 3 dagen koorts, buikpijn en waterige ontlasting te hebben gehad; bij de opname was zijn temperatuur 38°2; hij bleef koortsvrij en werd na 18 dagen hersteld ontslagen. De ander zou 7 dagen op de onderneming buikpijn en slijm-ontlasting hebben gehad, was koortsvrij toen hij binnenkwam, en bleef dat gedurende zijn verblijf van 5 weken in het hospitaal.
De ontlasting van beide patienten, die wij op denzelfden dag ter onderzoek kregen, was van treffende onderlinge gelijkenis. Van beiden was het een etterachtige slijmige massa, zonder spoor van faeces of bloed, met sterken spermageur. Het onderzoek op amoeben viel negatief uit. Uit beide ontlastingen werd met behulp van melksuiker-fuchsine-agar (Endo) zonder veel moeite de Shigabacil gekweekt.
Den derden Shiga stam kweekten wij bij de sectie van den Chinees Wong A Tsj.n, die 6 Oct. (één dag later dan de Klingen, doch van een andere, zeer verwijderde onderneming) werd opgenomen, eerst wegens een, zooals later bleek,