belangrijk scheen, een zekere zelfstandigheid bij agglutinatieproeven aan den dag legden.
Een van de het meest bekend geworden, in deze opzichten afwijkende stammen is de pseudo- of paradysenteriestam van Flexner (in Manilla gekweekt),die in tegenstelling met den „echten" dysenteriebacil van Shiga manniet omzet, voorts in de peptoncultuur een gemakkelijk aantoonbare hoeveelheid indol vormt; bovendien agglutineert het serum van het konijn, met Flexnerbacillen geïmmunizeerd, wel den F1 ex n e rbacil, doch niet den bacil van Shiga. Later zijn nog andere manniet-aantastende, meer of minder indolvormende dysenteriestammen gevonden, die zich op hun beurt weer van den F1 ex ne rbacil laten onderscheiden.
Volgens Shiga en zijn medewerkers is men thans reeds genoodzaakt, naast den typus van den oorspronkelijken bacil een viertal variëteiten (pseudo- of paradysenteriebacillen) aan te nemen. De eerste van deze vier variëteiten vormt behalve uit glykose en fructose, ook uit manniet zuur; de tweede groep zet bovendien saccharose om; de derde groep ook maltose en dextrine, terwijl de vierde groep zich van de derde onderscheidt door een zoodanige verhouding tusschen de zuurvorming uit manniet en alkali-vorming uit pepton, dat de lakmoes-manniet-pepton-cultuur na eenige dagen van rood naar blauw omslaat.
Agglutinatieproeven zouden deze groepeering, die berust op kweekproeven, bevestigen.
Het is heden avond niet mijn voornemen, op het vraagstuk der pseudodysenteriebacillen verder in te gaan; een ander maal hoop ik op grond van eigen proeven de waarde van de indeeling der Japanners voor onze verzameling Sumatraansche pseudodysenteriebacillen te beoordeelen. Ik wil U slechts enkele in het Pathologisch Laboratorium gekweekte eghte Shigabacillen laten zien en U het een en ander mee-