ratuursverhoogingen met betrekkelijk weinig frequente pols.
De eerste weken had de ziekte geen typisch verloop; patiënt koortste nu en dan fzie temperatuurcurve), had in den regel dunne ontlasting, soms met slijm en bloed; amoeben werden niet gevonden, wel anchylostoma-eieren.
In de eerste week van September echter trad er verandering op. Na een trapsgewijze klimming volgde een febris continua; de miltvergrooting nam daarbij toe, de diazoreactie werd positief. De longen vertoonden afwijkingen; vooral rechts werd het percussiegeluid beneden achter gedempt, terwijl stemfremitus zoowel als ademhalingsgeruisch aan die zijde verzwakt waren. In het begin van de continue koortsperiode werd een stinkende afscheiding uit het linker oor bemerkt.
14 September, dus in het midden der continue periode, werd door mij het bloed voor de eerste maal bacteriologisch onderzocht. Er werd o. a. een gal-agarplaat volgens Schueffner gegoten, die den volgenden dag 21 donkere, lensvormige kolonietjes per c.c. m. bloed te zien gaf. Toen het nader onderzoek van een dezer kolonies de paratyphusnatuur aan het licht bracht, werd den daaropvolgenden dag een groot aantal kolonies der oorspronkelijke bloedplaat in die richting verder onderzocht. Het scheen daarom vooral noodzakelijk een vermenging met typhusbacillen uit te sluiten, omdat het serum van den lijder niet slechts paratyphus-B-bacillen, doch ook typhusbacillen tot in duizendmalige verdunning agglutineerde. Het bleek nu, dat paratyphus-B-bacillen zonder meer, uit het bloed waren gekweekt.
De paratyphus-B-stam 4345 gedroeg zich bij spoedig • daarop verrichte agglutinatieproeven volkomen als de varkensbacil en de bovenbeschreven stam 4822. Volkomen (in den aanvang ten minste) onontvankelijk voor Europa-Bserum werd de stam B 4345 zeer fraai en volgens titer door de Deli-B-sera geagglutineerd. Na herhaalde overenting in