verschijnselen, die de gedachte aan cholera hadden doen rijzen.

Volgens het zeggen van den patiënt zou de ziekte 3 dagen geleden begonnen zijn.

In het hospitaal werd een ernstige toestand vastgesteld: passieve ligging, ingevallen gelaat, heesche stem, koude handen en voeten; neiging tot braken, krampen in de kuiten; huidplooi in de buikstreek blijft staan; de ontlasting is geelbruin, vloeibaar.

Ofschoon het karakter der gezamenlijke verschijnselen niet volkomen met dat van het beeld van den choleralijder overeenkwam en eerder tot een hevige enteritis deed besluiten, werd toch de hulp van het Pathologisch Laboratorium voor een onderzoek van de ontlasting ingeroepen. Met betrekking tot cholera viel dit onderzoek negatief uit.

Patiënt is den avond van den dag van opname overleden. Bij de sectie van patiënt 4822, 14 uur na den dood door mij verricht, werd in hoofdzaak het volgende vastgesteld:

Het lichaam is 167 cM. lang, weegt 41,7 K., en vertoont een vrij goeden voedingstoestand. Het hart weegt 270 Gr.; het blijkt gedilateerd, tevens links gehypertrophieerd; de spier is bleek, de intima van het begin der aorta vertoont sklerotische veranderingen. De longen zijn bloedrijk en bevatten in beide onderkwabben kleinere en grootere, deels ineenloopende haarden van ontsteking. De lever is vrii groot, weegt 1250 Gr., is bloedrijk. De milt (180 Gr.) is slap, bleek, brbos; op de doorsnede van het orgaan teekent zich het bindweefsel duidelijk af; schrapen geeft weinig vocht en pulpa. De nieren wegen 215 Gr. en zijn slap en bleek. De serosa van den darm is vrij vochtig, trekt geen draden. De plooien van het ietwat hyperaemische slijmvlies zijn over het geheel verstreken. Daarentegen bestaat zeer sterke zwelling van het gebied der follikels; de Peyersche plaques zijn verheven boven het plooilooze slijmvlies en steken door haar witte kleur duidelijk van de grijsroode omgeving af.

In het duodenum bevinden zich anchylostoma.