vezels. Deze massa's vertoonden op de meeste plaatsen zoowel met joodkali-oplossing en zwavelzuur als ook met joodgroen of met methylviolet een duidelijke amyloidreactie. Tusschen deze massa's verliep een onregelmatig net van vezels, wier voorkomen en dikte op de verschillende plaatsen zeer ongelijk was. Veelal waren het maar dunne strepen met weinig kernen. Elders waren ze dikker en rijk aan cellen. Hier en daar vertoonden zich grootere en kleinere haarden met sterke ophooping van ronde cellen, waar het weefsel blijkbaar geïnfiltreerd en ontstoken was. Op vele plaatsen zag men groote onregelmatige reuzencellen met groote ovale kernen, die bij voorkeur op den rand van de amyloide massa's zaten, vooral in de nabijheid van de geinfiltreerde gedeelten. Vaak zag de rand dezer massa's er uit als aangevreten door de reuzencellen en leek het geheele beeld op hetgeen men ziet bij de osteoklase. De tarsus was nergens meer te zien. Hij was blijkbaar geheel opgegaan in de amyloide massa's. In het praeparaat van het linker oog ontbrak het epitheel veelal geheel en lagen de amyloide massa's vrij aan de oppervlakte. Waar het aanwezig was, vertoonde het overal eene belangrijke hypertrophie, zoodat de cellen in eene 10 tot 15 voudige laag opgehoopt waren. Dikwijls zag men het epitheel tusschen de massa's in de diepte dringen en groote, soms vertakte, zoogenaamde trachoomklieren vormen. Ik vond er, wier lengte tot 3 millimeter bedroeg. Hoewel het epitheel hier en daar direkt op de amyloide massa's lag, was daarin deze degeneratie nergens te zien. Meestal zat direkt onder het epitheel eene door cellen sterk geinfiltreerde zone. Op één plek waren in het epitheel zoowel als in het daaronder gelegen weefsel talrijke gepigmenteerde cellen, waardoor dit gedeelte er donkerbruin uitzag. Dit tweede geval heb ik in het Centralblatt für Augenheilkunde Februari 1904 uitvoerig beschreven. Voor nadere bijzonderheden verwijs ik daarheen.

Het derde geval heb ik kort geleden gezien: Hadji Doel-

50