spleet maar in geringe mate openen. In de conjunctivaalliolte zag men geel-roode granulaties, die in vorm aan een bloemkool deden denken. Van het hoornvlies was niets te zien, het was door deze granulaties geheel bedekt. Het tweede oog vertoonde verschijnselen van trachoom. Daar ik meende met een kwaadaardig gezwel te doen te hebben en daar het oog voor ,het zien alle waarde verloren had, nam ik den tumor met den oogbol in één stuk weg en liet alleen de huid achter, die overal gaaf en nergens met het gezwel vergroeid was. Bij het onderzoek van het praeparaat was ik niet weinig verbaasd, in plaats van het sarcoom of carcinoom, dat ik verwachtte, overal eene homogene glasachtige massa te vinden, die bijna geen structuur had en met jodium en zwavelzuur de amyloidreactie gaf. De granulaties in den conjunctivaalzak waren reusachtige trachomateuse woekeringen, die ook het hoornvlies geheel bedekten.
Het tweede geval is van 1899. Het betreft Pa Loewong, een armen, mageren Javaan. Beide bovenste oogleden waren dikke gezwellen, die zoo zwaar waren, dat de levatores palpebrarum ze niet konden optillen, zoodat de zieke, om iets te kunnen zien, met sterk achterover gebogen hoofd moest loopen, alsof hij lijdende was aan ptosis paralytica. Deze gezwellen waren het gevolg van eene kolossale verdikking van de tarsi. Hunne uitbreiding ging nergens verder dan de grens der tarsi. Zij waren circa 5 centimeter breed en 3 centimeter hoog, terwijl de dikte op 2 centimeter kon worden geschat. Zij hadden een gladde regelmatige oppervlakte en eene kraakbeenharde consistentie. De huid was overal gaaf en nergens ermee vergroeid. De rand van de bovenste oogleden was naar voren geduwd en overdekte de onderste oogleden als een afdak. Het was niet mogelijk de bovenste oogleden om te draaien. Wanneer men ze zooveel mogelijk ophief, zag men op de conjunctiva palpebralis onregelmatige, dikke, licht bloedende woekeringen, gescheiden door diepe voren. De hoornvliezen vertoonden