de Japanneezen, geen beriberi onder de Russen voorkwam, is wel in staat, om ons geloof aan de infectieusiteit der beriberi aan het wankelen te brengen.
Wanneer u mij nu vraagt, of ik de beriberi al dan niet voor eene infectieziekte houd, dan kan ik u slechts antwoorden: „sub judice lis est". Want ook al gelukte het aan te toonen, dat de invloed van de voeding op het ontstaan van beriberi en scheurbuik nog veel grooter is, dan wij nu reeds vermoeden, al gelukte het te bewijzen, dat het de nucleoproteïden zijn, die het uitbreken der ziekte voorkomen, ja al wisten wij precies, welke van die nucleoproteïden in elk geval de hoofdrol vervullen, dan was daarmede nog niet de mogelijkheid, dat we met infectieziekten te maken hebben, uitgesloten. Vergun mij een klein fantasietje, om dit te illustreeren. Gesteld dat in 1889 een geleerde in het bezit was geweest van een zeer werkzaam antitoxine tegen influenza, dat de eigenschap bezat, gemakkelijk door het darmkanaal geresorbeerd te worden, en in 3 a 4 dagen uit het lichaam te verdwijnen. Gesteld verder, dat het hem gelukt ware, clandestien in alle blikken geconserveerde asperges een voldoende hoeveelheid van dat antitoxine te laten doen, dan zou men in dien winterde waarneming hebben gedaan, dat alle menschen, die tweemaal 's weeks asperges aten, vrij van influenza bleven, en dat zieken, die asperges aten, als door een tooverslag herstelden. Men zou dan proeven hebben geregistreerd als deze: van 100 geïnterneerden, die geen asperges aten, kregen 90% influenza, en van 80, die tweemaal 's weeks asperges kregen, werd geen enkele aangetast. Men zou het uitbreken der ziekte aan het afwezig zijn van een in asperges voorkomende stof in het voedsel hebben toegeschreven. En toch zou de influenzabacil de onontbeerlijke factor zijn geweest.
Maar al houdt men de beriberi voor eene infectieziekte, dan behoeft het feit, dat wij de parasiet niet kennen, ons nog niet bij de pakken te doen neerzitten. De prophylaxe