de zelfde species, als Wright voor zijn proeven gebruikte, in met alle denkbare materiaal van beriberilijders afkomstig, zonder ooit een positief resultaat te krijgen.
Wright heeft later de theorie opgesteld, dat bij beriberi niet de zenuwontaarding het primaire zou zijn; maar een infectieuse gastro-enteritis. De klachten over gebrek aan eetlust, die in het begin van beriberi zeer vaak voorkomen, evenals lichte misselijkheid, zouden door deze veroorzaakt worden. Werkelijk vindt men bij de sectie van beriberilijders dikwijls bloedingen in het slijmvlies van het duodenum en den pylorus. De bacterie, die Wright uit deze ulcera en uit de faeces van beriberilijders isoleerde, zou in het darmkanaal toxinen produceeren, en die zouden de zenuwen ziek maken; een analogie met het neurotoxine door de diphtheriebacillen in het slijmvlies van de keel geproduceerd en in het bloed opgenomen.
Scheube schrijft echter de veranderingen in het slijmvlies van het duodenum en het pylorusgedeelte toe aan veneuse stuwing, omdat men dergelijke bloedingen evenzeer bij levercirrhose aantreft.
De door Wright geisoleerde bacterie onderging het lot harer voorgangsters. Dudgeon toonde nl. aan, dat het een onschuldige saprophyt was.
Terwijl nu Wright, Travers en eenige anderen in de waarnemingen in de oude en nieuwe gevangenis te Kwala Loempoer steeds het bewijs gezien hebben, dat beri-beri een infectieziekte is, en hen altijd duidelijk bleek, dat de nieuwe geinfecteerd was en de oude niet, heelt in den laatsten tijd Fletcher juist het tegenovergestelde in Kwala Loempoer waargenomen. Hij nam nl. in het krankzinnigengesticht aldaar de volgende proef: De verpleegden werden in twee gebouwen ingedeeld, in het ééne 123 in het andere 120. Fletcher verstrekte nu in het ééne gebouw afgewerkte Siam-rijst, in het andere onafgewerkte inheemsche. Overigens was de voeding volkomen gelijk. Van December