Toevoeging van koolzure of phosporzure kalk aan een voedsel had in 't geheel geen invloed op het al of niet uitbreken van scheurbuik.

Vergelijken wij de resultaten bij zoogdieren met die bij voederingsproeven op vogels verkregen, dan zijn er in het oog loopende verschillen.

Terwij! bij de vogels de degeneratie van het periphere zenuwstelsel het geheele ziektebeeld beheerscht, en de overige symptomen bijna alle hieruit volgen, ziet men bij de Guineesche biggetjes de zenuwen over het algemeen gezond blijven, maar er treden veranderingen op in de bloedvaatwanden, in het beenmerg, in 't intermediaire kraakbeen en zijn omgeving en in de beenderen. Ook kan een voedsel, dat voor vogels heel gezond is, zooals b. v. ongepelde gerst of haver, bij de caviae scorbut doen ontstaan. Wat echter alle proeven gemeen hebben, is het feit, dat bepaalde (eenzijdige) voeding bij een bepaalde diersoort langen tijd achtereen gegeven, bepaalde anatomische veranderingen doet optreden. Welke die veranderingen zijn hangt van de diersoort af. Dat een voedsel voor de eene diersoort schadelijk kan zijn en voor een andere niet, behoeft ons niet te verwonderen, als wij bedenken, hoezeer de natuurlijke voedingswijze voor verschillende soorten uiteenloopt.

Een tweede belangrijk punt van overeenkomst is het feit, dat een voedingsmiddel, dat geschikt is om het dier gezond te houden, of om een op zich zelf onvoldoende voedsel te corrigeeren, deze eigenschap verliest bij verhitting in den autoclaaf en bij sommige andere bewerkingen, zooals de bereiding van droge aardappelen, waarbij met alkalisch of met zuur gemaakt water wordt uitgetrokken om een betere kleur te verkrijgen, of het uitkoken van vleesch in veel water.

Het komt mij zeer gedwongen voor, in al deze zoo uiteenloopende gevallen de verklaring te willen zoeken in een specifiek vergif, dat in het voedsel zou ontstaan of aanwezig