en de beenbalkjes veel ijler dan in normale beenderen. Soms waren er plaatsen, waar het merg direct onder het periost scheen te liggen. Het merg was aan de beenuiteinden bleek, en vertoonde mikroskopisch atrophie. In de meeste gevallen bleken ook een of meer kiezen (molares) los te staan, zoodat zij soms gemakkelijk met de vingers verwijderd konden worden. Bij 18H/0 der onderzochte dieren kwam zwelling en roodheid van het tandvleesch voor.
Nemen wij al deze verschijnselen te zamen dan valt ons de zeer groote overeenkomst op met de anatomische veranderingen, die bij scheurbuik optreden.
Geheele onthouding van voedsel of het geven van een onvoldoende hoeveelheid van een overigens goed voedsel deed de beschreven verschijnselen niet optreden, evenmin als dit bij kippen polyneuritis gaf, zooals ook Eijkman reeds had gevonden.
Van een serie van 11 caviae, die alleen met kool, en een even groote, die slechts met gekookte versche aardappels gevoed werden, leefde geen enkele langer dan 6 maanden. Behalve petechiën aan de wortels der vibrissae werd bij deze dieren echter geen enkel met scheurbuik overeenkomend verschijnsel gevonden. Werden echter gedroogde aardappels gebruikt, een praeserf, dat op Noorsche koopvaardijschepen een niet onbelangrijk deel der voeding pleegt uit te maken, dan traden wel verschijnselen van scheurbuik op.
Door toevoeging van een betrekkelijk geringe hoeveelheid versche kool aan een voedsel, dat alleen gegeven de verschijnselen van scheurbuik deed ontstaan, kon Holst het optreden van de anatomische veranderingen voorkomen, zelfs in gevallen, waarin de toegevoegde hoeveelheid niet voldoende bleek, om op den duur de dieren in liet leven te houden.
Werd de kool gedurende een half uur op 110" in stoom verhit, dan was haar beschermende werking grootendeels opgeheven.