r Kuikens kregen polyneuritis bij voedering met gedroogde aardappels, niet met versche.
Holst vond verder, dat vleesch reeds bij verhitting op 110" de eigenschap verliest om polyneuritis te voorkomen, wat belangrijk is voor de beoordeeling van de voedingswaarde van vleesch-conserven.
Hij breidde daarna zijne onderzoekingen uit op zoogdieren.
Guineesche biggetjes werden in verschillende proeven met zeer eentonig voedsel gevoed, b. v. enkel rijst of enkel haver, gerst, rogge, tarwe of brood. De dieren gingen dan regelmatig dood, gemiddeld na 30 dagen.
Het was hierbij onverschillig, of de granen gepeld of ongepeld werden gegeven. Degeneratie van zenuwen trad in deze gevallen niet op, ') echter kwamen hierbij zeer belangrijke andere afwijkingen aan het licht.
Vooreerst traden uitgebreide bloeduitstortingen op, meestal tusschen de spieren van de achterpooten, vaak ook in de intercostaalspieren, om de uiteinden van de ribben en aan de binnenzijde van de kaak. Vrij constant kwamen petechiën voor in de follikels der snorren (vibrissae). Ook in de slijmvliezen van maag en darmkanaal werden kleine bloedingen aangetroffen. Oedeem kwam slechts nu en dan voor. Regelmatig viel een groote breekbaarheid der pijpbeenderen op, en herhaaldelijk viel, als de beenderen uit het lichaam werden geprepareerd, van de humeri en tibiae de bovenste epiphyse, van de femora de onderste af. Mikroskopisch onderzoek toonde aan, dat deze fracturen reeds tijdens het leven bestaan hadden, en dat zij vlak onder het intermediaire kraakbeen gelegen waren. Het been was dikwijls slechts gedeeltelijk gebroken. De oppervlakte, vooral die in de buurt der epiphyse, was dikwijls ruw,
') Slechts enkele gedegenereerde vezelen werden aangetroffen, maar niet meer dan bij contröledieren.
44