te veroorzaken, als het te voren 2 uur op 125° verhit was geworden.
Mijne fwaarnemingen over het ontstaan der ziekte met verhit vleesch kon Eijkman bij drie hoenders, die echter slechts kort geobserveerd werden, niet bevestigen. Eijkman handhaaft daarom zijn theorie, dat het uitbreken der ziekte gebonden is aan de aanwezigheid in het voedsel van bepaalde zet meelsoorten, en dat de ontaarding der zenuwen veroorzaakt wordt door een vergif, dat tijdens de digestie uit die zet meelsoorten wordt gevormd.
In verschillende voedsels neemt hij dan stoffen aan die de vorming van dat vergif beletten. Door verhitting tot 110 of 120° worden deze ontleed.
Mij kwam het niet waarschijnlijk voor, dat de ziekte door een uit het zetmeel zich ontwikkelend vergif zou ontstaan, daar het mij gelukte zoowel bij kippen als duiven de ziekte op te wekken met voedsels, waarin geen zetmeel voorkwam. Ik gaf daarom de voorstelling, dat voor de voeding van het zenuwstelsel bepaalde, nog niet bekende stoffen noodig zijn, die in verschillende voedingsmiddelen zeer ongelijk verdeeld zijn en waarvan de katjang idjo zeer veel, de afgewerkte rijst weinig bevat. Deze stoffen worden onder verschillende omstandigheden ontleed, o.a. door verhitting in verzadigden waterdamp van 120°. Bevat een voedsel van deze stoffen te weinig of niets, dan zal op den duur het perifere»zenuwstelsel ziek worden. Dit kan een direct gevolg van de voedselonthouding zijn, of tot stand komen doordat het weerstandsvermogen van het zenuwstelsel tegen schadelijke invloeden van anderen aard vermindert. Het laatste is niet uitgesloten, maar komt mij minder waarschijnlijk voor en niet noodig voor de verklaring der tot nu toe bekende feiten.
Aanvankelijk zal uit den reservevoorraad van het lichaam kunnen worden geput, waarbij andere organen, zooals