voordeden van veel grooter uitbreiding en met veel dieper gaande laesies, dan de door mij behandelde gevallen; de diagnose van deze gevallen was op ulcus phagedaenicum gesteld.
De praeparaatjes, die Dr. O uwe hand van zeven dezer gevallen voor mij had laten maken, vertoonden met ééne uitzondering wjer de symbiose fuso-spirillaire, terwijl in dit ééne geval weer alleen Vincentsche bacillen te vinden waren. Al deze patienten waren zeer verzwakte, anaemische, lichamelijk sterk achteruitgegane individuen, en de indruk, die de in het stadsverband voorkomende ulceraties wekten, was dat de ernst van het lijden bij een ulcus haast nog meer beheerscht werd door den algemeenen toestand van het individu, dan wel door 't al of niet van het begin af phagedaenisch zijn van de aandoening; waarbij nog als belangrijke factor komt, het zich pas laat onder behandeling stellen, wat bij deze soort lijders regel is.
Ook op de polikliniek van het Diaconessenhuis alhier stelde Dr. Kayser (waarvoor ik ook hem hierbij mijnen dank uitspreek) mij in de gelegenheid, eenige gevallen van ulcus phagedaenicum te zien en te onderzoeken; ook daar vond ik in de praeparaten de symbiose fuso-spirillaire. De hier geziene gevallen hielden wat ernst en uitbreiding betreft ongeveer het midden tusschen die uit het stadsverband en de door mij persoonlijk behandelde.
Wat de behandeling van het ulcus phagedaenicum betreft, heb ik bij mijne gevallen de ondervinding opgedaan, dat geen behandeling zoo snelle en gunstige resultaten geeft als die met' jodoformpoeder. Bij het door mij bovengenoemde dertigtal gevallen was aanwending van een flinke hoeveelheid jodoformpoeder in de heele wond en in de omgeving van zoo gunstig effect, dat meestal na de derde verbandwisseling al weinig meer van een specifieke aandoening te bespeuren viel (verband te wisselen om den anderen dag) en ook de zich dan als een gewoon ulcus voordoende