Het is wellicht niet misplaatst, tot slot een enkel woord te laten volgen over andere hier te lande gebruikte ,'antidiabetica".

Dat verschillende deelen van de Myrtacee Eugenia jambolana Lam. (Syzygiuin jambolanum DC.; djamblang, doe wet of djoewët) als zoodanig aanwending vinden, is algemeen bekend. Een ander middel, dat een goeden naam heeft, is antawali, bratawali of poetrawali, met welke namen men bedoelt de vleezige stengels van Tinospora Rumphii Boerl., een klimplant uit de familie der Menispermaceeën, kenbaar aan de talrijke wratachtige verhevenheden, die er op voorkomen. De ontzettend bittere smaak van een aftreksel van antawali —die oorzaak is, dat het middel wel, gelijk boven vermeld, in poedervorm in ouwels gegeven wordt —doet onwillekeurig de vraag rijzen, of niet juist die bitterheid op het denkbeeld gebracht heeft, dat het zoet van de urine voor dit middel zou moeten wijken. Intusschen hoort men vaak met de meeste stelligheid verzekeren, dat de een of ander, zij het dan ook tijdelijk, baat zou hebben gevonden bij een antawali-kuur.

Vrij wel hetzelfde geldt voor sadilata, in den regel sambiloto genoemde —ook wel bidara en takilo —d. i. het kruid Andrographis paniculata Neis, een Acanthacee, die overigens, behalve tegen suikerziekte, nog tegen een menigte andere kwalen wordt aangeprezen.

Voorts schrijft men nog aan het eten van pëte, de zaden van Parkia speciosa Hassk. (Leguminosae) een gunstigen invloed toe bij suikerziekte, terwijl ook de vruchten van tjangkoedoe, mëngkoedoe of patje - Morinda spec. Rubiaceae — wel ter bestrijding van deze kwaal gegeten worden. Een soort van „pëtis", uit laatstgenoemde vruchten met goela djawa en sambal bereid, hoorde ik als een uitstekend middel tegen beri-beri roemen.

Een ander tegen diabetes aangewend praeparaat is een

decoct van këtjibling — Strobilanthes crispa Miers of

42