cament een gunstigen invloed heeft uitgeoefend, maar met recht kan men dien invloed hoogst problematisch noemen.
XI. De heer V., oud 63 jaar. Heeft een maand of 4 geleden hevige koortsen gehad en voelt zich, na daarvan hersteld te zijn, nog altijd zwak, blijft er mager en vervallen uitzien, ofschoon hij, door grooten honger, geducht eet. Is ook zeer dorstig.
20 Juli '07: een meegebracht monster urine bevat 6.6% suiker. Den 22en kwam pat. volgens afspraak terug met een monster van de urine van 24 uren, waarin 5°/o suiker gevonden werd; het volume van de urine bedroeg 5.5 Liter. De opgaven omtrent het gebruikte voedsel, hoewel min of meer vaag, schenen er op te wijzen, dat de urine-suiker vrij wel al het ingevoerde koolhydraat vertegenwoordigde. Het onderzoek op aceton — Legal'sche reactie en reactie van Gunning in het destillaat —gaf sterk positief resultaat. Aceetazijnzuur werd niet gevonden.
Gaarne had ik beproefd, dezen patiënt, blijkbaar een betrekkelijk versch geval, zonder medicament, uitsluitend door diëetregeling te behandelen. Hij was daar evenwel niet voor te vinden en drong er ten sterkste op aan, dat ik hem dagelijks het b. o.-drankje bereiden zou. 24 Juli werd hiermee begonnen — praeparaat uit 200, later uit 250 gram per dag- ; doordat de beide vorige dagen nagenoeg geen koolhydraat gebruikt was, was intusschen het quantum urine reeds tot 3.25 Liter, het suikergehalte tot 2.8°/0 gedaald. Er werd nu een zeer eiwit- en vetrijk dieet gehouden en geen ander koolh. genuttigd dan 80—100 gr. brood per dag, waarop spoedig de hoeveelheid urine wisselde tusschen 2 en 2.75 L., het suikergehalte tusschen 1 en 2 °/0; een enkele maal, toen 2 dagen achtereen geen koolh. was gebruikt, daalde de urine-suiker tot 0.7 °/0. Het aceton-gehalte ging geleidelijk achteruit; 12 Aug. was geen aceton meer aan te toonen. Sinds 9 Aug. werd het brood nu en dan vervangen