de urine 9. Oct. werd echter weer eiwit gevonden, en tevens wat suiker. Volgende dagen weer geen suiker, en ook het eiwit verdween spoedig. 18 Oct. evenwel vond ik 3.4 °/o suiker: den vorigen dag was een feestmaal gehouden, waarbij bami en saucijzebroodjes de hoofdrol vervuld hadden en ook de rijst niet gespaard was. De urine werd nu eenigen tijd bijna dagelijks onderzocht; ofschoon de toevoer van koolh. meer en meer beperkt werd, daalde de tolerantie en steeg het dagelijksch quantum urine, dat tot dusverre altijd zeer laag geweest was. 9 Nov. b. v. urine 1400 cc. met 3 °/o suiker, terwijl den vorigen dag geen ander koolh. was genuttigd dan 1 fl. melk en 150 gr. brood. 11 Nov., bij gelijke voeding, urine 1200 cc., suikergehalte 4.3 °/0. Tolerantie dus op die dagen 50 a 60 gram koolh.

Nu alzoo het aanvankelijk bereikte resultaat door eene

of andere oorzaak weer geheel verloren gegaan scheen,

achtte ik het van belang, te beproeven, tot hoever bij dezen

patiënt zónder b. o., eenvoudig door dieetregeling, de koolh.-

capaciteit zou zijn op te voeren. Na 12 dagen koolh.-vrije

voeding werd met die geleidelijke opklimming een begin

gemaakt. Het opnoemen van de hierop betrekking hebbende

cijfers kan achterwege blijven. Genoeg zij het, te vermelden,

dat gedurende de maand Maart '08 geregeld omstreeks 270

gram koolh. per dag genuttigd werd, 1 April zelfs 350 gram,

en dat sinds 9 Januari geen enkele maal suiker in de urine

kon worden aangetoond. Pat. ziet er best uit en voelt zich /

gezond en krachttg.

Het nu en dan voorkomen van eiwit in de urine, en het verband, dat somtijds tusschen eiwit- en suikerafscheiding scheen te bestaan, doet dit geval een bijzondere plaats innemen onder de door mij behandelde. Intusschen valt één ding onmiddellijk in het oog, dat nl.de beterschap, die de eerste maal tijdens de toediening van b. o. intrad, later even goed zónder b. o. tot stand kwam. Natuurlijk moet niettemin de mógelijkheid worden toegegeven, dat het medi-