(20-23 Mei 150 gr.) b. o., ingenomen, behalve op 26 Mei en op 1-3 Juni (wegens diarrhee, die met kajoe timoer bestreden werd). Plotselinge volstrekte onthouding van koolh. aan te raden, scheen mij voor een zoo verzwakt individu bedenkelijk, vandaar, dat het quantum koolh. geleidelijk verminderd werd en vervangen door eieren, vleesch, spek, tao koan en groente. Tevens werd in het zetmeelhoudende voedsel meer afwisseling gebracht. Met sterke schommelingen daalde intusschen het suikergehalte van de urine, evenals het volume, dat einde Mei nog slechts 1.5 tot 2 L. bedroeg. 5-7 Juni, toen in het geheel geen koolh. gebruikt was, werd ook geen suiker gevonden. Pat. voelde zich ook krachtiger en begon er beter uit te zien. Eenige volgende dagen werd weer een weinig koolh. genomen en ook weer wat suiker in de urine geconstateerd, Daarna begon de suikerafscheiding te stijgen en zelfs het gewicht aan koolh. in het opgenomen voedsel te overtreffen. Zoo bedroeg 28 en 29 Juni de hoeveelheid urine 1.7 L., het suikergehalte 6% — dus 100 gram suiker—, ofschoon slechts ± 60 gram koolh. in het dagelijksch voedsel voorhanden was. Pat., die intusschen weer merkbaar verzwakt was, gaf nu zijn wensch te kennen, de kuur te staken, nam dus geen b. o. meer in —die hem in het laatst ook tegenstond — en ging weer meer rijstpap eten, waar hij op den duur niet buiten kon; echter niet meer de enorme hoeveelheden van vroeger, daar nu ook eieren en vleesch gebruikt werden. Na dien tijd onderzocht ik nog enkele malen de urine, liet laatst in October, en vond dan steeds veel suiker: 8.3,8.9, 7,7, 6.8, ruim 9 °/0, terwijl het urine-volume volgens opgave in de buurt van 1 Liter bleef en de krachten voortdurend afnamen. Mijn voorstel om, zonder dieet te houden, nog eens aan de b. o. te beginnen, werd afgewezen.
Het is duidelijk, dat in dit zware geval van diabetes het gebruik van b. o. gedurende bijna 2 maanden niets heeft uitgericht.