dat voor zeer versterkend geldt. 2 April kwam pat. weer terug, zag er betrekkelijk goed uit, maar had nu 3.4% suiker in de urine. Het eten van rijst werd daarop nagelaten, echter werden dagelijks aardappelen gebruikt. 6 April 2.7 °/0 suiker, 13 April nog slechts een spoor, 23 April evenzoo. Het quantum urine was in lang niet gemeten, maar bedroeg volgens pat.'s zeggen stellig niet veel. Over het algemeen kon ik van dezen patiënt in den laatsten tijd geen eenigszins nauwkeurige opgaven krijgen. Nu hij geen medicijn kreeg en niettemin beperkende maatregelen op het gebied van voeding nemen moest, begon de zaak hem blijkbaar te vervelen. Een suggestieven invloed heeft in dit geval de toediening van b. o. ongetwijfeld uitgeoefend; overigens kan uit de verkregen gegevens geen besluit getrokken worden.
VII. Th. S. H., Chinees, 58 jaar. Komt 6 Juni '07 te Buitenzorg logeeren om met b. o. behandeld te worden. Heeft tot dusverre gewoon, koolhydraat-rijk dieet gevolgd. Urineert nog al veel, suikergehalte 7.2 °/0. Tot 10 Juni werd geen medicijn verstrekt, maar alleen het gebruik van koolhydraat beperkt tot 20-40 gram per dag. 8 Juni: urine in het afgeloopen etmaal 1.6 L., suiker 2.2 %; 10 Juni: urine 1.8 L., suiker 0.6 °/o- Van nu af werd dagelijks een drankje uit 200 gram b. o., in twee keeren, genomen, koolliydr. slechts ongeveer in de even genoemde hoeveelheid; het volume van de urine bleef ± V/2 L., het suikergehalte was geregeld — 0. 24 en 25 Juni ging pat. zich te buiten aan oebi en nam zoodoende op die dagen telkens wel 300 gram koolh. tot zich, 26 Juni 1.6 % suiker. Dien dag en den volgenden geringe opname van koolh., 28 Juni ± 125 gram: niettemin was de urine van dien dag suikervrij. Van 29 Juni tot 3 juli was pat. afwezig, maar bereidde toch voor zich zelf het b. o.-sap, door raspen en persen; koolh. in dien tijd ± 150 gram daags. 3 Juli 0.6 °/o suiker in de