sterk voor een malaria-psychose: men ziet het meer bij psychische epileptici, dat die in het rustige gesticht, beschermd als ze zijn tegen de beslommeringen van het leven, geen aanvallen meer vertoonen. Bovendien kan een bestaande malaria-infectie zijn epilepsie indertijd hebben aangewakkerd.

Gaan we thans na of het hem ten laste gelegde feit in zoo'n vlaag van bewustzijnsomneveling door hem is bedreven.

Op dien avond is hij bij de eerste ontmoeting met den dogkarkoetsier normaal. Bij de tweede ontmoeting is hij blijkbaar op weg in de war te geraken: hij spreekt bijv. van Djombang, waar hij Modjokerto had moeten zeggen; dat hij zijn sawah was gaan bekijken, lijkt ook vrij wel een onmogelijkheid; voorts is het vreemd, dat hij ten tweeden male vroeg, wie de passagiers waren, terwijl het antwoord op de vorige vraag bij hem toch wel genoeg indruk moet hebben gemaakt. Hij gaat heen, begaat een misdrijf en legt zich kalm te rusten. Den volgenden dag weet hij van niets af, meent thuis geslapen te hebben: in de gevangenis echter merken de doktors-djawa op, dat hij nog sterk verward is: hij wil niet hurken, blijft staan of zit zeer ongepast, geeft brutale en niet passende antwoorden, geeft den indruk, dat hij nog al gedeprimeerd is en eenigszins in de zorg zit. Naderhand wordt niets bijzonders meer aan hem opgemerkt. Later (in het gesticht) vertelt beklaagde bij die gelegenheid eerst in de gevangenis tot bewustzijn te zijn gekomen.

We hebben hier kennelijk voor ons een bewustzijnsverlies, waarvan het begin en het einde niet precies vast te stellen zijn. Wanneer nu zoo'n epilepticus in een schemertoestand verkeert, is hij gedurende dien tijd als het ware weggerukt uit zijn gewone gedachtensfeer. Het is alsof te midden van de lange continue reeks herinneringsbeelden, die in zijn dagelijksch leven ontstaan, een hiaat voorkomt, dat met analoge doch soms ook mef geheel andere herinneringsbeelden wordt aangevuld. Dit hiaat vormt echter in den regel