Vraag: Hoe heet je ? Antwoord: Ik weet 't niet.

Waar vandaan ? Ik weet 't niet, ben in de war.

Ben je ziek ? Banjak sakit, sakit badan.

Wat voor huis hier? Ik weet 't niet.

Hoe oud ben je? Ik weet 'tniet.

Heb je een vrouw ? Ik weet 't niet.

Wat deed je vroeger voor werk ? Niets naar ik weet.

Wat zijn dit hier voor menschen? Ik weet 'tniet.

Patiënt geeft direct deze antwoorden, zonder maar even

na te denken. Neemt notitie van zijn omgeving.

18 Juni. Goed geslapen ; heden morgen wist patiënt wel zijn naam

op te geven, maar niet waarom hij hier is gebracht.

19 Juni. Goed geslapen, weet weer zijn naam niet op te geven. Eet

goed, praat met andere patiënten, als zij tot zijn krib komen loopen.

Vraag: Hoe heet je? Dat weet ik niet, ik heb geen naam•

Waar kom je vandaan ? Van hier.

Hoe heet 'thier? Dat weet ik niet.

Wat voor een huis is dit ? Mooi huis.

Hoe lang ben je al hier ? Tien dagen.

Welken dag hebben we van daag? Zondag. (Woensdag!)

En gisteren ? Maandag.

En morgen ? Dinsdag,

Hoe laat is het nu ? Heb geen klok.

Naar gissing dan ? Middag.

(Horloge laten zien : half tien): Eén uur, denk ik.

Waarom ben je hierheen gebracht? De heeren zeiden, dat ik hier naar school moest.

Welke heeren ? Dat weet ik niet.

Wat ben je geweest? Heb gepatjold in de tuinen en in de sawahs.

Waar? Hier in de buurt (wijst met de hand).

Waar is je neus ? Dat weet ik niet, heb geen neus.

Waar zijn je ooren ? O, daar, aan den rivierkant, daar zijn veel ooren.

Laat je tong zien? (Goed uitgestoken na eerst geweifeld te hebben.)

Van wien zijn deze kleeren ? (gestichtskleeren N.B.!) Van mij.

Wat voor menschen zijn dit allemaal hier? Gezonde menschen, Wie ben ik ? Mijnheer,