Den volgenden ochtend zeide de adjudant-onderofficier ongeveer hetzelfde. Beklaagde dacht toen, dat de zaak daarmede afgeloopen was. Maar den 15den werd hij op 't rapport bij den Directeur gestraft met 8 dagen aan den kogel gesloten. Lachende zou de sergeant hem toen den kogel gegeven hebben, waarop hij nog iets minachtends daarover tegen een korporaal zou hebben gezegd. Eén dag droeg hij den kogel, meldde zich 's morgens weder ziek, omdat hij zich niet sterk genoeg gevoelde- De sergeant zou toen tegen den dokter gezegd hebben: U moet Aban maar niet gelooven. Toen de dokter zei: kowé bisa pegang dienst, werd hij kwaad en gaf hij den sergeant een klap. „Wanneer de dokter tegen mij gezegd had : gij zijt niet ziek," dan had Ik den dokter een klap gegeven. Ik vond dat de sergeant schuldig was aan valsch rapporteeren". Dat hij den 15den Mei in zijn kamer gezegd zou hebben, dat men hem niet durfde straffen en dat als hij gestraft werd, hij toch niet langer meer in de gevangenis zou blijven, wil hij niet bekennen.
De Directeur der militaire strafgevangenis geeft de volgende getuigenis: De fuselier Aban is een zeer onhandelbaar sujet, die het laatste jaar, tengevolge van zijn ziekelijken toestand, niet met de noodige strengheid is kunnen worden behandeld. Na een langdurig verblijf in het hospitaal verklaarde de dokter, dat beklaagde lijdende was aan „Morbus Basedowii", een ziekte, die hem zeer prikkelbaar maakt, zoodat hij niet ten volle toerekenbaar kan worden geacht voor zijn handelingen. Hiermede werd door mij bij de beoordeeling van de mij gerapporteerde overtredingen van Aban steeds rekening gehouden en werd hij reeds verschillende malen voor kleine overtredingen niet gestraft, doch alleen vermaand. Beklaagde is dit denkelijk als zwakheid gaan beschouwen en heeft zich, zooals ik nu verneem, dan ook reeds tegen zijn kameraden uitgelaten, dat men hem niet durfde straffen. Als gevolg hiervan werd hij steeds brutaler in zijn optreden, getuige zijn laatste overtreding om met open jas bij het eten halen te komen en gedurende het kamerappèl voor den sergeant van de week op zijn hurken op zijn slaaptafel te blijven zitten eten. Dit feit kon niet ongestraft blijven, omdat het de tucht en het gezag van het kader aantastte. In verband met den ziekelijken toestand van beklaagde werd hem echter nogmaals een betrekkelijk lichte straf opgelegd. Die straf heeft echter 's mans eigenliefde gekwetst, omdat zijn beweren, dat men hem niet durfde straffen, daardoor gelogenstraft werd. Zijn kameraden schijnen hem, zooals ik hoor, te hebben uitgelachen en dit schijnt hem te hebben gedreven tot insubordinatie te plegen tegen sergeant V. Het is Aban volmaakt onverschillig voor