linker voorarm werd opgevangen. Beklaagde vertelt: ,,'s Morgens „meldde ik mij ziek.—De dokter vroeg mij, wat mij scheelde, waarop ik „antwoordde, dat ik niet ziek was, maar gaarne ander werk wilde vragen, „daar ik het bij de schoenmakerij niet langer kan uithouden, aangezien dat werk te zwaar voor mij was. De dokter zeide hierop, dat hij dat niet kon toestaan, omdat de directeur zulks geweigerd had. Ik ging toen naar buiten en wachtte vóór de visitatiekamer. Nadat ik daar even gestaan had, kwam die sergeant naar buiten en deelde mij mede, dat ik naar de schoenmakerij moest terugkeeren. Ik ging heen, maar keerde onderweg terug en was van plan den dokter nogmaals te vragen omtrent mijn verzoek. Bij de visitatiekamer teruggekomen, stond de sergeant aan den ingang daarvan en bleef ik ongeveer 6 passen van den sergeant staan. Deze vroeg me toen, wat ik hebben moest, waarop ik antwoordde, dat ik den dokter nogmaals wilde spreken en wel over hetzelfde van zooeven. Hierop gelastte de sergeant mij nogmaals naar het atelier terug te keeren. Ik wist toen niet meer, wat mij overkwam, zag niets, ook niet, dat er een sergeant voor me stond': ik begon toen te slaan. Den sergeant heb ik niet geraakt, daar ik ongeveer 6 passen van hem afstond." Vraag; „Wien wildet gij staan? „Niemand, maar op het oogenblik dat de „sergeant mij voor de 2de maal gelastte naar den winkel te gaan, zag „ik niets meer voor me door opwinding, Ik weet zeer goed, dat ik „geslagen heb, maar wien ik slaan wilde, wist ik niet. Toen ik omstreeks „lO'/s uur v. m. tot bezinning kwam, bemerkte ik, dat ik in arrest zat".

De geslagene verklaart omtrent hem : Bij den dokter verkeerde Aban in gewonen toestand, doch toen hij mij ongeveer vijf minuten daarna een slag wilde toebrengen, was hij zeer opgewonden. — Ik denk, dat het een opwelling van drift is geweest en dat Aban dien drift trachtte te koelen door mij een slag toe te brengen, — (of althans) — een willekeurig persoon te slaan". Degenen die hem in arrest brachten, verklaren, dat hij nog op een kalmen toon gezegd zou hebben: „Laat me maar los en doe me geen pijn. „Sergeant poenja sala sendiri; saja maoe hantam sama toewan Kapitein", waarna hij kalm in arrest ging. (Met Kapitein werd bijkbaar de Officier v. Qez. bedoeld). Beklaagde ontkent echter ten stelligste zoo iets gezegd te hebben. Een dier getuigen zegt nog: „alleen geloof ik, dat Aban niet wel bij zijn hoofd is, want hij doet herhaaldelijk rare dingen als b. v. het hard wegloopen van zijn werk en als hij dan in arrest gezet wordt niemand antwoord geven, wanneer hij aangesproken wordt, en meer dergelijke zaken. Ook de andere verklaart: „dat Aban soms net doet alsof hij krankzining is."