„voorgaf bloed af te gaan. Bij de inspectie vond ik ook iederen mor„gen bloed in zijn ton. Daar ik echter geen enkele afwijking bij hem „kon constateeren vermoedde ik simulatie en gelukte het mij hem onverwachts te ontmaskeren. Ziende dat zijn kans op evacuatie was „verkeken, begon hij zich als een krankzinnige aan te stellen. Hij werd „evenwel als genezen uit 't hospitaal ontslagen en na zich nog 2a3 „dagen als gek te hebben aangesteld, deed hij weder gewoon zijn dienst, „zonder dat er iets bijzonders aan hem viel te bespeuren. Ik acht hem „dus volkomen toerekenbaar voor het door hem bedreven feit". Hiervoor krijgt hij militaire gevangenis.
Zoo zien we hem naar Tjimahi vertrekken en nog geen half jaar later staat hij zoo waar weder terecht.
111. Hij wordt beschuldigd op den 5den April 1899 des morgens omstreeks 8'/- uur bij het doen van de visite in de ziekenzaal der militaire strafgevangenis tevens huis van detentie, den behandelenden Officier van Gezondheid der 2de kl. een vuistslag op den rechter onderarm toegebracht te hebben onder het uiten van allerlei scheldwoorden: o. a. anak lonteh, anak soendel. Den vorigen dag had hij zich ziek gemeld gemeld wegens pijn bij het wateren: de Officier van Gezondheid vond echter den volgenden ochtend geen ziekte-verschijnselen en zeide hem: gij komt op't rapport. Beklaagde vertelde verder: „Daar ik reeds zesmalen gestraft was geworden door toedoen van den dokter, werd ik inwendig woedend en wist niet wat ik deed. Ik zeide iets, doch de sergeant van de week legde mij het zwijgen op. Intusschen was de visite van den dokter afgeloopen, die aan de tafel in de ziekenzaal ging zitten om te schrijven. Ik wilde opstaan om den dokter even te spreken, maar de sergeant gelastte mij te blijven liggen. Hierover woedend sprong ik van mijn slaapplaats op. De kogel en ketting welke ik aan mijn been had, legde ik op den grond, vloog toen naar den dokter, die op ongeveer 5 passen van mij vandaan was en gaf hem met mijn rechter hand een slag. Waar ik den dokter geraakt heb, weet ik niet, maar wel kan ik vertellen, dat ik den dokter geraakt heb. Toen ik den dokter wilde slaan, schold ik hem uit: ik voegde hem toe: „anak soendel, anak lonteh". Ik kwam weer tot mijn volle bewustzijn, toen ik in de arrestkamer zat. „Welke reden hadt gij om den dokter te slaan"? wordt hem gevraagd. „Zooals ik reeds gezegd heb, heb ik tot zes malen toe „voor den dokter straf gekregen en daar ik nu weer in de straf zat, „was ik niet meer bij mijn zinnen en om ongelukken te voorkomen heb „ik mij in de ziekenzaal laten opnemen, met een ziekte, die ik werkelijk „had en toen den volgenden dag de dokter zeide, dat ik niet ziek was