de uitgeënte beesten direct na het oogsten der vaccine uit de inrichting kwam weghalen, deze dieren in een stal bij zich aan huis met andere beesten, welke nog voor de inenting moesten dienen, vermengde. Het gevolg hiervan was, dat de nog niet gebruikte kalveren door contactinfectie, uit de opengekrabde vaccinepuisten der uitgeënte dieren, met vaccine werden besmet en daardoor immuun werden voor de later op hen toegepaste vaccinatie. Door de uitgeënte beesten niet dadelijk na het verzamelen van den vaccineoogst meer aan den leverancier terug te geven, doch deze dieren nog eenige dagen aan te houden, werd hieraan te gemoet gekomen en werd het niet slagen der inënting verder voorkomen.
Zooals reeds in het vorige Jaarverslag is aangegeven, verdient de uitenting op den 3en dag na de vaccinatie aanbeveling boven het vroeger steeds gevolgde oogsten op den 5en dag. In het afgeloopen jaar is dan ook op een enkele uitzondering na, waarbij de vaccinepuisten na 3 dagen nog zeer weinig waren ontwikkeld, 3 X 24 uur na de inenting de vaccineoogst verzameld.
Het gebruik van het konijn als regenerator der vaccine bleef ook in dit jaar uitstekend voldoen.
Verkregen hoeveel» Gedurende het jaar 1907 werden voor heid vaccine. de vaccineproductie gebruikt 457 kalveren. Bij 17 beesten leverde de inenting geen uitkomsten op, terwijl van de overige min of meer groote oogsten werden verkregen.
In het geheel werden 5627,5 gram vaccine geproduceerd, zoodat dus gemiddeld per kalf 12.3 gram werd geoogst.
De gemiddelde oogst per kalf is in 1907 kleiner geweest dan in 1905; de oorzaak hiervan moet gezocht worden in het kleiner zijn der gebruikte dieren, waarop boven reeds werd gewezen, en in het reeds aangegeven mislukken der inenting bij verschillende kalveren.