Uit het medegedeelde volgt dus, dat in het bloedserum van paarden, die lijden aan kwaden droes, stoffen kunnen voorkomen, die in staat zijn om, in verbinding met malleusantigeen, complement vast te leggen, en dat in het bloedserum van gezonde of althans niet aan kwaden droes lijdende paarden geen stoffen in het bloedserum aanwezig zijn, die dezelfde reactie geven. Dit geeft ons het recht om in de aanwezigheidyvan die stoffen iets specifieks te zien, dat met het malleuslijden in verband staat, en daaraan diagnostische waarde toe te kennen.

Het is evenwel de vraag of, wanneer de reactie der complementbinding in negatieven zin uitvalt, men het recht zou hebben om tot de afwezigheid van kwaden droes te besluiten. Hieromtrent bestaat nog, ten minste voor zoover mij bekend is, in het geheel geen ervaring. De beide gevallen waarin ik een positieve reactie verkreeg, waren blijkens het verloop zoodanige, in welke de malleusbacillen in het bloed circuleerden of hadden gecirculeerd (gedissemineerd voorkomen der malleusknobbeltjes in de longen, metastasen in het genitaal-apparaat). Dat in zoodanige gevallen de complementbindingsreactie positief kan uitvallen en zooals boven gebleken is feitelijk doet, zal wel geen nadere uiteenzetting behoeven. Wanneer evenwel het lijden zich beperkt tot een zuiver plaatselijke aandoening, b. v. in de huid of in het beenstelsel, dan behoeft het organisme nog niet met het voortbrengen van door het geheele lichaam circuleerende en dus in het bloed aanwezige antistoffen (van welken aard die dan ook mogen zijn) te reageeren en zal de complementbindingsreactie een negatieven uitslag kunnen geven, ondanks het bestaan van kwaden droes.

De groote mate van overeenkomst, die er in het algemeen bestaat tusschen den aan tuberculose lijdenden mensch en het aan kwaden droes lijdende paard, moet noodzakelijk onzen gedachtengang in die richting voeren. Door Was-