Daar dus zoowel volgens den uitslag der malleïne-inspuiting als volgens dien verkregen door het onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen, ergens in het lichaam van dit dier een kwaaddroezige haard moest schuilen, werd het op den llen Januari 1908 afgemaakt.
Sectieverslag.
Voedingstoestand middelmatig. Geen uitwendige laesies. Het slijmvlies v.in neus-, keel- en nevenholten is normaal. Op het frenulum epiglottidis bevindt zich een stuivergroot ulcus. Verder is het slijmvlies van larynx, trachea en bronchi normaal. Submaxillaire, retropharyngeale, mediastinale en bronchiale lymphklieren zijn alle normaal. In de longen bevinden zich een groot aantal kwade-droesknobbels, van gierstkorrel tot erwtgrootte: de eerste voor het meerendeel nog in het translucide stadium, voor een kleiner deel reeds met centralen etterhaard, de laatste met centralen etterhaard en reactieve bindweefselvorming aan den omtrek. Bovendien bevinden zich in de longen verkalkte nematodenknobbeltjes. Lever, milt en nieren vertoonen geen makroskopisch zichtbare afwijkingen.
Pathologisch anatomische diagnose: Kwade droes.
De conclusie, dat het Australische paard No. 871 lijdende was aan kwaden droes, werd dus door de lijkopening volkomen bevestigd.
Het nevenpaard van No. 871, dat zoodra er vermoeden op kwaden droes bestond, evenzeer was afgezonderd en aan een malleïne-inspuiting was onderworpen, reageerde bij de eerste injectie vrij krachtig, doch later zoodanig, dat het gezond kon worden verklaard. Op dat oogenblik konden ook met de methode der complementbinding geen antistoffen in het bloedserum worden aangetoond.
Hetzelfde was het geval met een Officierspaard, dat, omdat het aan neusbloedingen leed, verdacht werd van kwaden droes. Ook dit gaf bij een eerste malleïne-inspuiting een verdachte, bij de tweede een negatieve reactie en afwezigheid van antistoffen in het serum.
Ten slotte kon ik nog de aanwezigheid van antistoffen aantoonen in het bloedserum van een paard, dat blijkens de bacteriologische controle leed aan kwaden droes. Ge-