Uit deze tabel blijkt, dat de reactie volkomen negatief uitviel en het bloed van het voor malleus immune dier dus geen antistoffen bevatte.

Dit resultaat, dat op het eerste gezicht verrast, is evenwel in het licht der nieuwere opvattingen omtrent den aard der stoffen, die, bij bestaand'e infecties, door middel van de methode der complementbinding in het bk>edserutn kunnen worden aangetoond, zeer gemakkelijk verklaarbaar. Meer en meer blijkt, dat door genoemde reactie geen eigenlijke immuunlichamen worden aangetoond, maar dat het zijn de lipoïde stoffen, ten gevolge der besmetting in hoeveelheid toegenomen, die haar veroorzaken. Het spreekt natuurlijk van zelf, dat dit volstrekt geen afbreuk doet aan de waarde der WASSERMANN-BRUCK'sche methode der complementbinding als diagnostisch middel voor het opsporen van besmettelijke ziekten. Maar het verklaart tevens, waarom het immune organisme zich ten opzichte van haar negatief verhoudt. De immuniteit toch berust juist op de aanwezigheid van immuunlichamen en de vermeerdering der lipoïde stoffen is een infectie- en geen immuniteitsverschijnsel.

In de tweede plaats werd aan hetzelfde onderzoek onderworpen het bloedserum van een paard, dat aan kreupelheid leed tengevolge eener aandoening van den linker voorvoet, gepaard met pijnlijkheid en zwelling. Daar dergelijke ontstekingen dikwijls van kwaaddroezigen aard zijn, werd het paard gemalleïniseerd. Uit de temperatuur opnamen, die geruimen tijd waren voortgezet, was gebleken, dat die steeds schommelde tusschen 37.5 en 38.4°C. De uitslag der malleïne-inspuiting was als volgt:

Temperatuur 14 Nov. 1907 : 8 u. voormiddags 38.4; 8 u. namiddags 38.2;

15 „ „ . 8 „ „ 38.3; 8 „ „ 38 ;

gemiddelde temperatuur 38.1°C.

Inspuiting met malleïne 15 Nov. 1907, des avonds 9 uur.