er aanleiding toe bestaat andere kleurmethoden toepas, zouden conglomeraten van botryomyces, wanneer zij in mijne coupes waren voorgekomen, mij zeker niet ontgaan zijn.

In Augustus van het vorig jaar bracht Dr. de Vlieger mij een gezwelletje, dat hij van den duim van een dertienjarig inlandsch meisje had weggenomen. Ongeveer twee maanden tevoren had zij een klein puistje aan dien duim opengekrabd, en daarna ontwikkelde zich deze aandoening, die nu een dun-gesteeld gezwel vormde, zoo groot als een kleine kers. De oppervlakte zag er licht ulcereerend uit, gedeeltelijk met dunne opperhuid bedekt, licht bloedend. De diagnose mocht dus op bourgeon charnu gesteld worden. Onder lokaalanaesthesie door middel van chlooraethyl werd het gezwelletje weggenomen. De steel bleek flinke vaten te bevatten, Genezing volgde binnen enkele dagen.

Met het oog op de vraag, of hier botryomycose kon zijn, sneed ik het geheele gezwelletje, en kleurde een groot aantal coupes met aluincarmijn en daarna volgens Weigert. In geen enkel praeparaat werd iets gevonden, dat maar in de verte op de bollen der botryomycose geleek. Behalve in het oppervlakkige gedeelte van den top, waar enkele mikrokokken werden gevonden, waren in den geheelen tumor geen bakteriën aanwezig.

De bouw is die van een angiofibroom. De epidermis bekleedt nog het grootste deel van de oppervlakte. Op enkele plaatsen is zij wat verdikt, op andere dunner dan normaal, terwijl de papillen onregelmatig zijn. De hoornlaag ontbreekt hier en daar, en tusschen de epitheelcellen vindt men dan een kleincellig infiltraat.

De massa van den tumor vertoont groote dunwandige vaten, en bij zwakke vergrooting een eenigszins alveolairen bouw, die ontstaat, doordat tusschen de mazen van een niet zeer celrijk fibrillair bindweefsel een kernrijker weefsel wordt aangetroffen. De wijde vaten liggen nu eens tusschen de fibrillen, dan weer in het celrijkere gedeelte.