baren tijd besteed aan het zoeken van anophelesbroedplaatsen. Als antwoord op de vraag, waar zij te vinden zijn, moet het antwoord luiden: bijna overal.

Men kan de te Batavia aanwezige anophelesbroedplaatsen logischerwijze verdeelen in twee groepen, namelijk die, welke een meer standvastig, en die, welke een geheel accidenteel karakter dragen. Tot de eerste breng & de sawahs en de vischvijvers, terwijl het zeer wel mogelijk is, dat hierbij ook nog de talrijke rawahs moeten worden genoemd, die ik echter nog niet heb kunnen onderzoeken.

Zooals bekend is, ligt Batavia aan de noordzijde van de zee gescheiden door een reeks van vischvijvers, die een breedte van 900-1800 Meter beslaan, terwijl overigens de stad vrij wel overal is omgeven door sawah. Het is mij nu gebleken, dat zoowel die vischvijvers als die sawahs anopheleslarven bevatten. Wat de eerstgenoemde betreft, zoo vindt men de larven daar speciaal in en tusschen de talrijke conglomeraten van waterplanten, die erin drijven; de aanwezigheid van visch (ikan bandeng, ikan blanaq, ikan mas), ook van kleine soorten en exemplaren, die zich vrij tusschen die planten door bewegen, is geen reden vóór het ontbreken der larven.

Wat de sawahs betreft, zoo meene men niet, dat het voorkomen der larven beperkt is tot de rijstvelden in de noordelijkste, meer ongezonde deelen der stad, die correspondeeren aan de kotta; ook in de meer zuidelijk gelegen sawahs treft men ze aan; zelfs in die langs den grooten weg ter hoogte van Bidara Tjina kon ik er bij menigte aantreffen. Wij kunnen dus veilig aannemen, dat men, zoolang Batavia is omgeven door vischvijvers en sawahs, daarin altijd pépinières zal hebben voor anopheleslarven, van waar uit de stad daarmee elk oogenblik van den daartoe gunstigen tijd van het jaar kan worden overstroomd, tenzij de mogelijkheid bestaat, dat men die sawahs en die vischvijvers larvenvrij kan maken en houden.