De malariaverhoudingen te Batavia en hare bestrijding,

DOOR

G. W. KIEWIET DE JONGE.

In het midden van 1907 werd aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur van Batavia gerapporteerd, dat daar in enkele kampongs van de bovenstad bijzonder veel sterfgevallen voorkwamen. Dit gaf aanleiding tot het verleenen van eene opdracht aan steller dezes, om ter zake een onderzoek in te stellen.

In antwoord op een daartoe gedaan verzoek deelde de assistent-resident mij mede, dat vooral de kampongs Ketapang, Kwitang en Lontar satoe in den laatsten tijd werden geteisterd. Daar begonnen wij dus ons onderzoek. Wij bevonden, dat aan de wijkmeesters van die drie kampongs te zamen 19 personen bekend waren, die op dat oogenblik ziek heetten te zijn. Bij onderzoek van die patiënten bleek ons, dat bij allen in de anamnese werd bericht over koorts gedurende korter of langer tijd; Bij 11 van de 19 bevatte het bloed malariaparasieten, en hadden wij dus direct bij het eerste onderzoek het positieve bewijs van de aanwezigheid van malaria. Bij drie van degenen, bij wie geen parasieten werden gevonden en die reeds langeren tijd koortsvrij waren, kon op grond van de anamnese in verband met de bestaande miltzwelling met vrij groote zekerheid worden gezegd, dat ook daar moeraskoorts in het spel was. Bij de overige 5 was malaria wel niet onmogelijk, maar toch lang niet zeker.

Waar wij van 14 van de 19 ons ter onderzoek aangeboden