is voor het opsporen van slechts geringe hoeveelheden bloedeiwit. Voor de praktijk is het dus even goed alsof het onderscheid tusschen menschen- en apenbloed ten opzichte der praecipitine-reactie niet bestond.
Beschikt men slechts over uiterst geringe hoeveelheden extract, dan kan de reactie worden uitgevoerd in glazen buisjes van 1 a 2 m.M. doorsnede of in capillaire buisjes. Men zuigt in zulke gevallen eerst het extract op en daarna serum. Is in het extract menschelijk bloedeiwit aanwezig, dan treedt, ter plaatse waar de beide vloeistoffen elkander aanraken, een troebele ring op.
Uit het bovenstaande zal wel duidelijk geworden zijn, dat, hoe voortreffelijk de Uhlenhuth'sche bloedeiwitreactie ook moge zijn, zij, meer nog hier iVi de tropen dan in het gematigd klimaat, vol moeielijkheden is, die het noodig maken, dat zij met groote zorg en onder in acht nemen van allerlei controleproeven worde uitgevoerd.
Nog in veel hooger mate geldt dit voor de methode Neisser-Sachs, die berust op de zoogenaamde compleinentbinding en die, ofschoon in menig opzicht te verkiezen boven de Uhlenhuth'sche praecipitine-reactie, door haar samengesteldheid en moeielijkheid in de uitvoering bij deze verre ten achter staat. Ook omtrent haar wil ik in de volgende regels alleen mijn eigen ervaring mede deelen. Voor het onderzoek van bloedvlekken volgens deze methode zijn noodig de volgende stoffen: a amboceptor voor menschenbloedserum, b complement, c haemolytische amboceptor en d suspensie van schapenbloedlichaampjes.
Om den amboceptor voor menschenbloed-eiwit te bereiden worden bij konijnen, met tusschenpoozen van 5 a 6 dage,n, kleine hoeveelheden menschenbloedserum, gewoonlijk '/2 c.c.M., in een oorvena gespoten, nadat dit eerst, door verwarming tot 55° gedurende 30 a 35 minuten, is geïnactiveerd. Zeer storend bij deze immunisatie is het verschijnsel der zoogenaamde anaphylaxie, d. i. de optredende over-
26