patiënten eene speciale therapeutische indicatie aanwezig vindt, die hem noopt een aderlating te doen, behoort nog tot de zeldzaamheden. Misschien ten onrechte. En, zooals elders wel geschiedt, ook zonder zoodanige indicatie den lijders, die aan hunne zorgen zijn toevertrouwd, bloed te ontnemen, zal een Nederlandsch arts niet gemakkelijk doen, daar hij zeer terecht overtuigd is, dat het non nocere de eerste richtsnoer moet zijn van al zijne handelingen.
Zoo blijft voor ons slechts over als bloedleverancier de gezonde mensch. Het ontnemen van een 100 c.c.M. bloed, door middel eener venaepunctie, levert geen enkel bezwaar op. Pijnlijk is het geenszins en infecties kan men door de noodige voorzorgen met volledige zekerheid buitensluiten. Nog nimmer had ik in de honderde malen waarin ik venaepunctie verrichtte eenig onaangenaam gevolg te betreuren. Het duidelijkste spreekt daarvoor wel het feit, dat de inlanders, die anders waarlijk niet zoo gemakkelijk tot een zelfs weinig ingrijpende operatie zijn over te halen, zich zelf komen aanmelden, omdat zij weten, dat zij een goede belooning ontvangen en meermalen komt het voor, dat zij moeten worden weggezonden, wanneer de voorraad serum nog voldoende is. Dringt de nood zeer, wat ook wel eens is voorgekomen, dan zien onze laboratoriumbedienden en ook wijzelf er niet tegen op ons eigen bloed te leveren. Maar, men kan niet volstaan met de voorbehandeling van één konijn, omdat aan den eenen kant er vele konijnen zijn, die ondanks een goede voorbehandeling geen voldoend werkzame praecipitinen leveren en aan den anderen kant het inspuiten van groote hoeveelheden serum voor menig konijn volstrekt geen onverschillige zaak is. Vele hunner verliezen hun eetlust, vermageren belangrijk en gaan aan chronische serum-intoxicatie te gronde. Het is niet onmogelijk, dat onze indische konijnen, die veel minder krachtig en veel kleiner zijn dan hunne hollandsche familieleden, ook geringer weerstandsvermogen hebben dan deze.