hier niet nader te worden ontwikkeld. Ik deed dit reeds bij een andere gelegenheid ').
Voor de bereiding der praecipitine, die in staat is, uit oplossingen menschelijk eiwit neer te slaan, wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van het konijn, dat met bloedserum van den mensch, hetzij subcutaan, hetzij intraperitoneaal moet worden ingespoten. Tot voor korten tijd was het ook in ons laboratorium de gewoonte groote hoeveelheden serum in te spuiten: 2 maal per week 10—20 c.c.M. gedeeltelijk onder de huid, gedeeltelijk in de peritoneale holte. Maar steeds was voor ons een moeielijkheid om aan de ter verkrijging van zooveel serum noodige hoeveelheid menschenbloed te komen. Hetzelfde bezwaar deed zich ook wel in Europa gelden, maar daar wist men zich te behelpen met het uitpersen van versche placentae of met het bloed, dat nog in vrij groote hoeveelheid in vloeibaren toestand kan worden verkregen, wanneer onmiddellijk na den dood door de vena jugularis van den mensch een canule in het rechter hart wordt geschoven en het cadaver aan de beenen wordt opgetrokken. Hier echter niets van dat alles: placentae zijn slechts zelden beschikbaar en manipulaties met cadavers onmiddellijk na den dood om allerlei redenen niet uitvoerbaar. Er bleef ons dus zelden iets anders over dan het benoodigde bloed te ontnemen door venaesectie of -punctie aan levende personen. Hoewel men in den tegenwoordigen tijd niet meer zóó afkeerig is van venaesecties als dit sedert geruimen tijd het geval was, zal toch de gulden tijd der grands saigneurs wel tot de geschiedenis blijven behooren; de gelegenheden bij welke de hedendaagsche arts voor zijn
*) J. de Haan. Het phenomeen van Pfeiffer. Dit tijdschrift 1903, afl. 6.
Dezelfde. De methode der coinplementbinding: een nieuwe serodiagnostische reactie voor het herkennen van besmettelijke ziekten, ibid. 1907, afl, 5.