braken, terwijl in de praeparaten van den stam Shiga bij 1/40 enkele klompjes ontstonden.
Ofschoon uit het voorgaande duidelijk blijkt, dat het verrichten van onderzoekingen op zoo grooten afstand der wetenschappelijke centra allerlei eigenaardige moeilijkheden oplevert, die men in Europa niet kent, mag men er toch m. i. ontgetwijfeld de gevolgtrekking uit maken dat bacillaire dysenterie hier voorkomt, en dat de beschreven gevallen alle bacillaire dysenterie waren.
Willen wij echter uitmaken met welke vormen wij te doen gehad hebben, dan staan wij voor ernstige moeielijkheden.
Wat de epidemie in de Kangean-archipel betreft, zoo meen ik deze als eene echte epidemische te moeten beschouwen, waarvoor het geheele verloop en de mortaliteit pleiten. Bacteriologisch is hiertegen alleen het bezwaar van den vorm der koloniën op gelatine, doch ik meen in verband met de vroeger door Shiga opgedane ondervinding, en met het feit, dat onze gelatine geconcentreerder is dan die, welke in Europa gebruikelijk is, daaraan niet te groote waarde te moeten toekennen. Dat het heilserum uit Weenen agglutinatie gaf met deze stammen pleit eveneens voor deze opvatting; want al was deze agglutinatie niet sterk, wij weten dat heilserum en agglutineerend serum niet identiek behoeven te zijn.
De bacillen van den patiënt van Dr. Worster van 26 Augustus 1907 en die van de twee patiëntjes Karei en Erna behooren volgens de agglutinatieproef tot de zelfde groep.
De infectie van den patiënt van 3—2—'08 behoort niet tot de groep der drie voorgaanden, maar volgens de agglutineerende kracht van zijn serum tot dezelfde als de culturen, die wij van KRaL ontvingen. Zijn deze nu echte dysenteriebacillen, den zouden K. en E. en de patiënt W. infecties met pseudodysenteriebacillen moeten doorstaan hebben. Echter is twijfel aan de echtheid der KRaL'sche dysenteriestammen gerechtvaardigd, omdat zij op lakmoes-