Shiga-Krusesche bacillen overeen, toch kwam het mij gewenscht voor ook de serumreactie ter identificeering te beproeven. Een kleine hoeveelheid gedroogd agglutineerend serum, dat Dr. Bruck, die in ons laboratorium werkte, zoo goed was te mijner beschikking te stellen, bleek op deze bacillen absoluut onwerkzaam. Daar echter door Dr. Bruck uit Duitschland medegebrachte dysenterieculturen evenmin geagglutineerd werden, moesten wij wel aannemen, dat het serum zijn werkzaamheid had verloren.

Een tweede agglutinatieproef werd genomen met een heilserum van het Wiener Instituut, dat echter reeds 10 maanden oud was.

Hierbij werd een van mijn beide stammen in eene verdunning 1/60 duidelijk geagglutineerd, de andere slechts zwak bij 1/15. De twee stammen uit Duitschland reageerden nog zwakker. Het heilserum wordt wel minder geschikt geacht voor agglutinatieproeven, maar daar ik voorloopig niet over ander kon beschikken, moest ik mij er wel mede behelpen.

Er bleef bij mij twijfel bestaan omtrent de echtheid der Duitsche stammen. En waar de sera op deze weinig of niet werkzaam waren, bleef het de vraag in hoeverre het uitblijven der agglutinatie en de geringe werking op rekening van het serum mocht worden geschoven.

In den loop van het vorig jaar werd tengevolge van andere drukke bezigheden het geregeld overenten eenigen tijd verzuimd, waardoor deze stammen verloren gingen.

Den 27 1907 Juli werd door den leeraar aan den cursus voor tropische ziekten G. W. Kiewiet de Jonge een lijder aan dysenterie opgenomen, die ongeveer 90 maal per dag defaecatie had, en buitengewoon debiel was. Uit de slijmigbloedige faeces werden door Dr. J. de Haan op Drigalsky-agar culturen verkregen van kleine onbewegelijke staafjes, die den agar niet rood kleurden. Zij bleken in druivensuiker-bouillon geen gas te maken, melk niet te doen stollen,