Bij de leerlingen der school tot opleiding van Inlandsche artsen werd met de stemvork C. (64 tr.) de hoortijd bepaald, waarbij 't beginmoment door middel van het figuurtje van Gradenigo-Struijcken werd gefixeerd. Terwijl de hoortijd bij normaal hoorende Europeanen gemiddeld 1 '30" bedraagt, was het hier gevondene 1'40".
Met de c4 kon ik wegens een defect aan het instrument helaas geene bepalingen verrichten. De bovengrens van het toongehoor werd met de Galtonfluit bepaald.
Op één na, werd door allen deze fluit tot het einde gehoord, verscheidenen beweerden nog een toon waar te nemen als ik dien reeds niet meer hoorde. Door enkele controlebepalingen vergewiste ik mij van de juistheid der opgaven.
Uit de gegevens, verkregen door 't oorspiegelen, zij nog opgemerkt, dat de meeste gehoorgangen vrij gestrekt liepen, zoodat zeer vaak een oortrechter niet noodigwas. De zeer spaarzame beharing droeg daartoe het hare bij. Opvallend was, dat bij zeer velen in meer of mindere mate een droog eczema van de uitwendige gehoorgang bestond. Bovendien waren de meeste trommelvliezen licht dof, alsof een geringe maceratie van de buitenste epitheellaag bestond. Of de hooge buitentemperatuur en het bij het vele baden allicht indringende water hiervan de oorzaak zijn?
Resumeerend blijkt dus wel, dat de Inlander in geen enkel opzicht, wat de gehoorscherpte betreft, bij den Europeaan ten achter staat. Ik zou zelfs eerder geneigd zijn te meenen, dat zijn gehoor scherper is.
Een beslist oordeel is, gegeven het niet te groote aantal onderzochten, niet te vellen en het zou daarom gewenscht zijn op meerdere plekken en bij andere volkstammen in den O. 1. archipel een onderzoek in te stellen,