drongen is het peritoneum viscerale eenigszins verdikt en bestaat een adhaesie met den buikwand. De klieren van het mesenterium zijn alle vergroot, op doorsnede vochtig, doch nergens wordt in de buikholte noch bij nauwkeurig makroskopisch, noch later bij mikroskopisch onderzoek van daarvoor in aanmerking komende gedeelten, eenig spoor van tuberculose aangetroffen. De lever blijkt de zitplaats van een uitgebreide distomatose met zeer veel nieuwvorming van bindweefsel. De nieren zijn bleek doch zonder afwijkingen; evenzoo de milt. Het slijmvlies van den geheelen tractus intestinalis is vrij van eenige op tuberculose wijzende verandering, de darminhoud dun vloeibaar, het slijmvlies der darmen en voornamelijk de Peyersche plaques gezwollen, licht rood van kleur.

Halsorganen normaal. De linker pleuraholte bevat een groote hoeveelheid sereus vocht; geen adhaesies tusschen de beide pleurabladen. Zoowel de pleura pulmonalis als de pleura costalis is de zitplaats van een groot aantal gierstkorrel-groote tuberkels.

De rechter pleuraholte bevat eveneens sereus vocht, doch daar bestaat een uitgebreide vergroeiing tusschen de beide pleurabladen. Voornamelijk in de pleura pulnionalis, minder in de pleura costalis, liggen talrijke, in grootte afwisselende tuberkels in parelsnoeren aaneengeregen, in hoofdzaak tusschen de randen der verschillende longkwabben. Trachea en bronchi vertoonen geen afwijkingen. In het longweefsel van beide longen bevinden zich een groot aantal tuberkels en tuberkel-ophoopingen van de grootte van een gierstkorrel tot die van een bruine boon, die meerendeels verkaasd zijn. De verschillende lymphklieren van de borstholte, ook de bronchiale, bevatten geen makroskopisch zichtbare afwijkingen, in de pericardiale holte weinig vocht, enkele adhassies. De hartspier bleek en slap, het op de boezems gelegen vetweefsel cedemateus.

Conclusies. Bij den karbouw kan tengevolge van het in de maag (pens) brengen van een fijn verdeelde emulsie van rundertuberkelbacillen optreden: tuberculose der longen en van de pleura, zonder makroskopisch zichtbare tuberculeuse veranderingen zoowel in het slijmvlies van den darm als in de tot buik- en borstholte behoorende lymphklieren.

Nu is de karbouw een herkauwend dier en men zou dus kunnen tneenen, dat met den om te herkauwen

22