pathogene microben. Bij konijnen zag hij, zoowel in de maag als in liet verloop van het geheele darmkanaal, bacteriën in de epitheelcellen van het slijmvlies dringen, waarin zij zich nagenoeg steeds nestelen in het midden van het protoplasina tusschen celkern en peripherie. Zoo kon hij ze in seriesneden vervolgen tot in het lumen der darmvlokken en van daar uit in de organen. Bij caviae gingen in de maag geen bacteriën door het slijmvlies heen, wel in den darm, maar in veel geringer aantal dan bij het konijn. Er waren in het slijmvlies absoluut geen veranderingen aan te toonen.
Cantacuzéne ') zag gedoode kwade-droesbacillen daarentegen tusschen de epiheelcell,en doordringen. Onder het epitheel ontmoeten zij een barricade van micro- en macrophagen: enkele geraken daar doorheen en wordendoorden lymphstroom medegevoerd naar de mesenteriale lymphklieren. Zeven uren nadat de bacteriën in de maag waren gebracht, vond hij ze terug in de milt en longen, doch nooit vrij, altijd opgesloten in phagocyten. Het schijnt dus werkelijk alsof de levende pathogene micro-organismen door hunne stofwisselingsproducten een zoodanige, microscopisch niet aantoonbare, verandering van de epitheelcel teweegbrengen, dat de bacteriën daarin kunnen doordringen, terwijl nietpathogene, zoowel als gedoode bacteriën onder bepaalde omstandigheden tusschen de epitheelcellen door in de diepte kunnen geraken, evenals dat voor fijne koolpartikeltjes is aangetoond. Een steun vindt deze voorstelling in het feit, dat de virulentie der bacteriën een groote rol speelt bij het passeeren van het normale darmslijmvlies. Uit proeven van Calmette en Guérin 2) toch bleek, dat rundertuberkelbacillen met de sonde in de maag gebracht van geiten
*) Cantacuzéne. Pénétration des microbes morveux tués a travers la paroi instestinale. Comptes rendus hebdom. de la société de biologie 1906.
-) Calmette et Gukrin, Origine intestinale de la tuberculose. Annales de 1'Institut Pasteur 1905, No. 10.