vaak voorkomt, want ten slotte is bij de sectie meestal nog een kleine rest der amoeben-enteritis op te sporen.

Waarop berusten nu de „andere vormen van dysenterie"? Hun aantal is zeer groot, nl. 36, welk getal het hoogste is in onze lijst. Onder deze eene rubriek zijn zeker zeer verschillende zaken te zamen gebracht. Iedere patiënt, die na den dood in den dikken darm ernstige afwijkingen vertoonde, zonder dat elders in het lichaam iets werd gevonden, dat den dood kon verklaren, is onder deze rubriek geboekt. In alle gevallen is microscopisch in den darmwand naar amoeben gezocht, doch met negatief resultaat.

Slechts een korte algemeene beschrijving van het anatomisch beeld dezer afwijkingen moge volgen. Deze vormen van colitis beginnen met een oppervlakkige ontsteking, waarbij het slijmvlies er rood, gezwollen en vochtig uitziet. Meestal vormen zich fibrine-neerslagen in de tnucosa; er ontstaat dan een zoogenaamd diphtheritisch proces, dat het slijmvlies een korrelig aanzien geeft; het fibrine-beslag kan onder den invloed van bloed en faecesallerlei kleuren aannemen. Ook ontstaan er ulcera, die in chronische gevallen op de eene plaats genezen om elders zich uit te breiden; zoo atrophieert het slijmvlies, waarvan de plooien ten slotte kunnen verdwijnen, zoodat geheele gedeelten van het colon gladwandige, ontstoken buizen vormen. In andere gevallen groeien de resteerende slijmvliesresten tot polypen uit, die vaak vuurrood zien door overvulling met bloed; ook kunnen de ulcera grooter en grooter worden, zoodat er grillige zweren ontstaan, die het rondomliggende slijmvlies ondermijnen en overbrugd worden door resteerende strooken der mucosa; dit laatste ziet men het meest in het onderste gedeelte van den dikken darm optreden. Komt de genezing met sterke atrophie tot stand, dan vindt men gladde, glimmende slijmvliesvlakten, zonder plooien, met hier en daar een slijmcyste, terwijl ook microscopisch de structuur van het slijmvlies sterk is veranderd.