den amoeben gevonden; een uitgebreid darmgangreen was in dit geval de oorzaak van den dood.

Viermaal leek mij het leverabsces de onmiddellijke oorzaak van den dood: S. 6, S. 63, S. 83, en S. 188.

Bij S. 6 werd in de rechter leverkwab een zeer groot amoebenhoudend absces gevonden; cultures uit den etter bleven steriel; de uitbreiding van de dysenterie in den darm was slechts gering.

Bij S. 63 werden twee groote en een klein gladwandig absces gevonden, die alle amoeben bevatten; het kleine was blijkbaar van ouderen datum. In het coecum bestonden ulcera van amoebendysenterie, lager op in den darm bestond een meer diffuse ontsteking, waarover straks nader.

Bij S. 188 werd in de lever een buitengewoon groot absces gevonden, zeker van een paar liter inhoud; het bevatte amoeben, doch bleek overigens steriel; in den darm kon geen dysenterie worden gevonden; slechts werd in het coecum een streepvormig litteeken van 1.5 cM. lengte aangetroffen als bewijs, dat er een ulceratief proces had bestaan. Hier was dus de dysenterie genezen, terwijl de metastase in de lever was overgebleven.

In mijn verzameling bevindt zich een praeparaat, dat den overgang vormt naar dit laatste geval. Het coecum vertoonde drie typische amoebenulcera van één cM. doorsnede; de darm was verder normaal en in de flexura sigmoidea bevonden zich volkomen normaal ingedikte faeces; de dood was veroorzaakt door een groot leverabsces.

Bij S. 83 werden in de lever eenige groote abscessen aangetroffen, waarin amoeben werden gevonden, terwijl in den dikken darm een uitgebreide, niet gangraeneuse dysenterie bestond. In de Peyersche plaques vonden wij de litteekens van genezen typheuse ulcera; typhusbacillen waren niet meer aan te toonen; wel was klinisch de dysenterie in aansluiting aan een typhus opgetreden.

Deze sectie is de eerste van enkele gevallen, waarbij de