Voor Deli moeten mijne getallen juist zijn, want ik heb steeds regelmatig autopsieën verricht en daardoor mijzelf kunnen controleeren. Wel is het mij enkele malen voorgekomen, dat ook bij herhaaldelijk en nauwkeurig onderzoek geen amoeben werden gevonden en toch post mortem de amoebendysenterie in den darm kon worden vastgesteld. In gevallen toch, waarin een sterke vervuiling der faeces in den darm plaats heeft, schijnen de amoeben zoo snel in de ontlasting te kunnen afsterven, dat in de versch opgevangen faeces geen levende exemplaren zijn te vinden. Het zou misschien vreemd kunnen lijken, dat een parasiet een dergelijke gevoeligheid vertoont, doch men bedenke, dat de dysenterie-amoebe niet parasiteert op den darminhoud, zooals de amoeba coli en vele flagellatensoorten, die eveneens rn de ontlasting kunnen voorkomen, doch dat zij een echte weefselparasiet vnnrstelt; daarom lijkt mij de naam, dien Scnaudinn voorstelde zeer juist, nl. amoeba histolytica.
Waarschijnlijk ligt de oorzaak van het verschil tusschen de Haan en Kiewiet de Jonge en mij aan het volgende: alle vormen van dysenterie die hier voorkomen, zijn chronisch en recidiveeren vaak en het zal dus afhankelijk zijn van allerlei omstandigheden (bijv. hoe snel de patiënten worden ontslagen om later weder met een recidief terug te komen), hoe vaak men amoebendysenterie tegenover de andere vormen in zijn statistiek opneemt; ook is het moge'ijk, dat ik de diagnose van dysenterie zeer ruim stel; ik heb nl. op de kliniek de gewoonte iedere ziekelijke productie van slijm in den darm, hoe weinig ook, dysenterie te noemen, doch houd dit voor juist om de volgende redenen. Indien een beginnende amoebendysenterie als proctitis optreedt, dan kunnen de verschijnselen uiterst gering zijn. Ik heb gevallen gezien, waarbij de volkomen normaal gevormde ontlasting slechts enkele bloedige draadjes op haar oppervlak vertoonde, waarin de dysenterieamoeben waren te vinden; tenesmi ontbraken vaak ten