ingewerkt, getuige het diffuse haemorrhagische beslag op den darmwand. Ook hier moet dus de ankylostomiasis als doodsoorzaak worden aangenomen.
Bij S. 55 is het aantal der wormen nog geringer (150 post mortem), doch de patiënt had op de kliniek een kuur doorgemaakt. Het aantal wormen, dat daarbij was afgegaan, bedroeg slechts 39, doch dit getal is zeker kleiner dan in werkelijkheid is afgedreven. De arbeid op het hospitaal der Deli-Maatschappij laat niet toe, de faeces meer dan één dag na de kuur te onderzoeken en men weet, dat vaak eerst op de volgende dagen het grootste aantal wormen afgaat. Toch is het aantal der wonnen in dit geval niet hoog te noemen en bovendien bestond er tuberculose. De anaemie is evenwel de doodsoorzaak geweest, getuige de algemeene oedemen en de tuberculeuse afwijkingen zijn van relatief geringen\aard: slechts een plaatselijke pleuritis, die voor genezing vatbaar is. Daarentegen getuigt de bloedige ontsteking van het duodenum, dat het aantal wormen voldoende is geweest om een ernstige laesie te doen ontstaan; ook hier weder houd ik dus de ankylostomiasis voor den doodsoorzaak, al moet ik toestemmen, dat de tuberculeuse pleuritis heeft medegewerkt tot het ontstaan van de anaemie en de kachexie.
Bij S. 185 bestaat een onverklaarbare anaemie, als men ook hier niet aanneemt, dat de ankylostoma de oorzaak zijn geweest. Alleen heb ik tevens vermeld, dat de milt 490 gram woog (de sectiebijzonderheden, die tot de ankylostomiasis niet afdoen, heb ik bij de sectieprotocollen kortheidshalve onvermeld gelaten). Een malariamilt was het niet en daar ik niet zeggen kan, welke oorzaak er voor de miltvergrooting bestond, blijft in dit geval een onzekerheid bestaan.
Zie ik nu evenwel mijn overige sectieprotocollen na, dan vind ik herhaaldelijk, nevens andere voor die gevallen als causa mortis beschouwde veranderingen, grootere en kleinere getallen van ankylostoma vermeld en dit dwingt mij te vragen,