is vermeld. Het is verder bekend, dat de beet der ankylostoma niet alleen een plaatselijk letsel te weeg brengt, doch dat de ankylostomiasis meestal een diffuse slijmvliesontsteking en een daarmede gepaard gaande verhoogde slijmproductie veroorzaakt. Zonder twijfel speelt m. i. deze slijmvliesontsteking in de pathogenese der ankylostomaanaemie mede een rol. Behoudens de voortdurende bloedonttrekking, die, zooals uit het diffuus bloederig beslag op den darmwand blijkt, vaak een hoogen graad kan bereiken, zoodat het bloed in de faeces gemakkelijk is aan te toonen (zie S. 4), zou volgens de meeste onderzoekers bovendien het secreet van de kopklieren der ankylostoma giftig werken en een nadeeligen invloed op de bloedvorming uitoefenen. Doch zeker komt daarbij een door de ontsteking veroorzaakte stoornis in de resorptie van het begin van den darmtractus, en daar men algemeen aanneemt, dat de resorptie van het ijzer in het begin van den darm plaats heeft, moet dus speciaal de ijzerresorptie zijn verminderd, hetgeen een derde nadeel voor de bloedvorming in het door ankylostoma overvallen organisme voorstelt.

Zoowel de vergiftiging als de duodenaalontsteking hebben kans sterker te zijn bij veel dan bij weinig wormen, doch wij weten, dat de individueele reactie sterk verschilt, zoodat bij weinig wormen de reactie sterker kan zijn dan bij vele; bovendien moeten wij aannemen, dat een langere duur van den ziekelijken prikkel op zich zelf een nadeel voorstelt. Men mag dus den ernst der ziekte allerminst afmeten naar het aantal wormen alleen of naar de sterkte de acute symptomen; een langzaam optredend symptomencomplex kan in een stadium, waarin de anaemie nog niet tot haar zwaarste ontwikkeling is gekomen, het teeken zijn van zeer ernstige anatomische stoornissen. Zoo zien wij de diffuse bloedige duodenaal-ontsteking soms bij weinig wormen, en zien haar ontbreken bij veel grootere aantallen. De klinische verschijnselen zijn met het bovenstaande in overeenstem-