Op 1000 Chineezen: 0.7.
Op 1000 Javanen: 2.5.
Om een begrip te geven, hoe groot deze frequentie is, wil ik de volgende getallen uit Pr in zing (pag. 334) overnemen. In Beieren kwamen van 1893 tot 1902 gemiddeld per jaar op 1000 levende mannen het volgende aantal sterfgevallen aan pneumonie voor:
op den leeftijd van 15—20 jaar: 0.15 20-30 „ 0.24 30-40 „ 0.45 40-50 „ 0.88
Men krijgt den indruk, dat de Chineezen er niet bijzonder slecht aan toe zijn, doch dat voor de Javanen de pneumonie hier een groot gevaar oplevert; zoo was het ten minste gedurende het jaar 1907.
Wij zien dus, dat Hehewerth ') niet de eenige is, die de uitspraak van van der Burg, welk door Scheube in zijn handboek is overgenomen, als zou de pneumonie in N. I. zeldzaam zijn, uit eigen waarneming moet tegenspreken.
Van de 8 gestorven Javanen kwamen er 3 ter sectie ; bij de overigen werd de obductie geweigerd; van de 4 Chineezen kwamen er 3 ter sectie.
Bij deze zeven obducties waren er drie, waarbij een zeer groote milt werd gevonden; bij S. 128 een milt van 440 gr., bij S. 175 600 gr. bij S. 180 900. In deze drie gevallen kon uit de milt op bloedserum en onmiddellijk op gelatine de pneumococcus van Fraenckel worden gekweekt, uit de milt van 600 gr: kwamen zeer vele kolonies op, terwijl één Oese van de pulpa van de milt van 900 gr. een ontelbaar aantal kolonies opleverde. Deze gevallen stellen zeker bijzonder septische vormen van pneumonie voor; het moet zeker de moeite loonen om bij alle lijders aan pneumonie
') Tijdschr. voor Geneesk. v. N. I. 1907.